C-13/21 Pricoforest  

Contentverzamelaar

C-13/21 Pricoforest  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     11 maart 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     25 april 2021

Trefwoorden : maximale rijtijden; tachograaf; transport;

Onderwerp :

Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad;

Feiten:

De voertuigcombinatie bestaande uit een motorvoertuig en aanhanger is op 02-09-2020 om 09.43u staande gehouden en ter plaatse gecontroleerd. Deze voertuigcombinatie werd door verzoekster gebruikt en werd bestuurd door bestuurder X die tegen betaling hout vervoerde over de nationale wegen. Bij de controle, na verificatie en analyse van de gegevens die uit de tachograafkaart van de bestuurder waren gelezen, is vastgesteld dat de maximale dagelijkse rijtijd van 10 uur was overschreden met 5 uur en 56 minuten. De oorzaak hiervan was dat de bestuurder in dit tijdsbestek wettelijk gezien dagelijks minstens 9 uur moest rusten, maar de langste rustperiode slechts 6 uur en 48 minuten bedroeg. Voor dat feit is verzoekster gestraft met een boete van 9 000 RON (of 4 500 RON als de overtreder binnen 15 dagen betaalt). Daarnaast is vastgesteld dat de minimale dagelijkse rusttijd met met 5 uur en 30 minuten was verkort. Voor dat feit is verzoekster gestraft met een boete van 4 000 RON (of 2 000 RON als de overtreder binnen 15 dagen betaalt). Verzoekster heeft verzocht om nietigverklaring of, subsidiair, vervanging van de opgelegde boete door een waarschuwing. Verzoekster heeft betoogd dat transport met voertuigen die bosbouwbedrijven gebruiken of huren zonder bestuurder voor het vervoer van goederen in het kader van hun eigen bedrijvigheid en tot een straal van 100 km van hun vestigingsplaats, uitgezonderd zijn van de Unierechtelijke en nationaalrechterlijke rust-en rijtijdenbepalingen. Verweerster preciseert dat de uitzondering van artikel 13(1)b) van verordening 561/2006 uitsluitend slaat op vervoer binnen een straal van 100 km van de vestigingsplaats, en dat het voertuig voor controle staande is gehouden op 130 km van de vestigingsplaats.

Overweging:

De verwijzende rechter heeft besloten om de eerste vraag aan het Hof voor te leggen omdat het begrip “straal” kan slaan op de afstand tot het punt waar een activiteit wordt uitgevoerd vanaf het centrum waar deze start. Uitgaande van deze uitlegging is het mogelijk dat een vervoer een straal van 100 km rondom de vestigingsplaats van de onderneming niet overschrijdt maar dat het voertuig toch meer dan 100 km aflegt, als de weg niet in rechte lijn loopt. Indien het begrip “straal” echter in de geest van verordening 561/2006 wordt uitgelegd, moet het slaan op de afstand die het voertuig daadwerkelijk heeft afgelegd. De tweede vraag wordt gerechtvaardigd door het feit dat verordening 561/2006 ook bepalingen betreffende de wekelijkse rusttijden bevat en niet slechts betreffende de dagelijkse rusttijden.

Prejudiciële vragen:

1. Moet het begrip „straal van 100 km” in artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 worden uitgelegd in de zin dat een rechte lijn op de kaart tussen de vestigingsplaats van de onderneming en de bestemming korter moet zijn dan 100 km, of in de zin dat de afstand die het voertuig daadwerkelijk aflegt kleiner moet zijn dan 100 km?

2. Moet artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 561/2006 worden uitgelegd in de zin dat, in het geval waarin een nationale regeling de situatie als bedoeld in die bepaling uitsluit van de toepassing van deze verordening, het uitvoeren van transporten in de zin van die bepaling, waarvan in één maand tijd sommige binnen een straal van 100 km van de vestigingsplaats van de onderneming en andere daarbuiten plaatsvinden, ertoe leidt dat alle transporten van dat type, dan wel uitsluitend de transporten met een straal van [niet] meer dan 100 km of geen van die transporten van de toepassing van de verordening zijn uitgesloten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: IenW

Gerelateerde documenten