C-131/16 Archus et Gama
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 29 april 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 15 mei 2016 Schriftelijke opmerkingen: 15 juni 2016 Trefwoorden: overheidsopdrachten Onderwerp: - Richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van de richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten; - Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten
De overheidsopdracht in deze zaak betreft digitalisering van stukken en beschikbaar maken in het netwerk van de aanbestedende dienst, de POL aardolie- en aardgasproductiemaatschappij (verweerster). Verzoekster, een combinatie, schrijft in op de opdracht. Eén van de essentiële voorwaarden van de opdracht is (de kwaliteit van) het microfilmen, waaraan in de opdracht specifieke eisen zijn gesteld. Inschrijvers moeten daarvan een proefset overleggen. Nadat verzoekster een inschrijving heeft ingediend vraagt zij 15-10-2015 om een correctie te mogen aanbrengen aangezien de ingeleverde proef niet de proef was die zij had willen inleveren. De aanbestedende dienst laat 17-11-2015 weten dat de nieuw toegezonden microfilm als een aanvulling wordt beschouwd, en vraagt tevens om aanvullende informatie over methode van microfilmen en technische kenmerken die bij eerste aanbieding ontbraken. Daarna wordt de inschrijving alsnog afgewezen omdat die (voor wat betreft beide proefsets) niet aan de gespecificeerde essentiële voorwaarden voldeed. De opdracht wordt gegund aan Digital Center (DC). Verzoekster vraagt de Aanbestedingskamer om herziening van de beslissing. Zij stelt dat de inschrijving van DC niet voldoet aan de procedurevoorwaarden en eist alsnog toewijzing van de opdracht. Verweerster zou het met name onmogelijk hebben gemaakt de regelmatige uitvoering van de aanbesteding te controleren. Verzoekster stelt dat de proefset van DC niet aan de gestelde eisen voldeed en dan ook had moeten worden afgewezen. Zij is het ook niet eens met het oordeel van verweerster dat haar proefset niet aan de vereisten voldeed. Verweerster stelt een deskundige te hebben ingeschakeld om de ingeleverde proefsets te beoordelen. Op grond van het deskundigenrapport heeft zij haar besluit genomen. DC intervenieert in de zaak en wijst op de door verzoekster ingediende gecorrigeerde versie, die in strijd met de aanbestedingswet is aanvaard (want enkel toegestaan na verzoek daartoe door de aanbestedende dienst).
De verwijzende POL rechter (Aanbestedingskamer) stelt vragen in deze zaak wegens het belang voor het grensoverschrijdende dienstenverkeer. Het HvJEU heeft met name gewezen op het discriminatieverbod en het transparantievereiste waaraan moet worden voldaan. Hier gaat het om de aanvulling van de in de gestelde eisen gevraagde documentatie en proefsets, waartoe in de POL wet geen voorbehoud is gemaakt. Dit had echter wel een wijziging van de inschrijving tot gevolg en partijen zijn het oneens over de gevolgen daarvan voor de aanbesteding. In C-599/10 heeft het HvJ benadrukt dat de aanbestedende dienst geen enkele wijziging van de inschrijving moet verlangen of accepteren. Daarnaast stelt hij nog een vraag over het procesbelang van verzoekster. De vragen luiden als volgt: Vraag 1: Moet artikel 10 van richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten aldus worden uitgelegd dat de aanbestedende dienst verplicht kan zijn de aanbieders die niet binnen de voorgeschreven termijn (dat wil zeggen de termijn voor indiening van de inschrijvingen) de door de aanbiedende dienst verlangde “verklaringen of documenten” hebben ingediend, die bevestigen dat de aangeboden leveringen, diensten of werken voldoen aan de door de aanbestedende dienst gestelde eisen (waarbij het begrip “verklaringen of documenten” ook proeven van het voorwerp van de opdracht omvat), of die de verlangde “verklaringen of documenten” hebben ingediend terwijl deze fouten bevatten, te verzoeken de ontbrekende respectievelijk verbeterde “verklaringen of documenten” (proeven) binnen een vastgestelde, aanvullende termijn in te dienen zonder dat een verbod wordt ingesteld op grond waarvan de aangevulde “verklaringen of documenten” (proeven) de inhoud van de inschrijving niet mogen wijzigen? Vraag 2: Moet artikel 10 van richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten aldus worden uitgelegd dat de aanbestedende dienst de cautie van de aanbieder mag houden wanneer deze, nadat hem door de aanbestedende dienst om aanvulling was verzocht, geen “verklaringen of documenten” (proeven) heeft ingediend die bevestigen dat de aangeboden leveringen, diensten of werken voldoen aan de door de aanbestedende dienst gestelde eisen, indien een dergelijke aanvulling zou leiden tot wijziging van de inhoud van de inschrijving of de aanbieder het niet eens was met de door de aanbiedende dienst aangebrachte verbetering in de inschrijving, met als gevolg dat de inschrijving van de aanbieder niet als gunstigste inschrijving kon worden geselecteerd? Vraag 3: Moet artikel 1, lid 3, van richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie, gewijzigd bij richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van de richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten, in die zin worden uitgelegd dat onder een “bepaalde opdracht”, waarvan in die bepaling sprake is in het tekstfragment “belang heeft of heeft gehad bij de gunning van een bepaalde opdracht”, een “bepaalde procedure die is doorlopen voor de gunning van een overheidsopdracht” (hier: bekendgemaakt bij kennisgeving van 3 juni 2015) moet worden begrepen, of dat daarmee een “bepaald voorwerp van de opdracht” (hier: de dienst om stukken uit het archief van de aanbestedende dienst te digitaliseren) wordt bedoeld, ongeacht of door rekening te houden met het herzieningsverzoek de aanbestedende dienst verplicht zal zijn de lopende procedure tot gunning van een overheidsopdracht nietig te verklaren en eventueel een nieuwe procedure tot plaatsing van een overheidsopdracht te openen? Aangehaalde jurisprudentie: C-91/08 Wall; C-599/10 SAG ELV Slovensko e.a. Specifiek beleidsterrein: EZ en BZK