C-131/24 VIRUS e.a.
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 10 april 2024 Schriftelijke opmerkingen: 27 mei 2024
Trefwoorden: Vogel- en Habitatrichtlijn
Onderwerp: Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand: artikelen 2 en 5.
Feiten:
De zaak gaat om de goedkeuring van een project van de gemeente dat plaats zal vinden in het bos. Voor het project is een milieueffectrapportage opgesteld. De verzoekende partijen hebben tegen de goedkeuring van het project bezwaar ingediend, vanwege de nadelige effecten van het project op de habitat van vogels. Deskundigen benadrukken dat er geen voldoende gegronde grond is voor twijfel aan het effect van de maatregelen. Er is geen monitoring geweest voor de effecten van de maatregelen, waardoor de argumenten van de partijen niet kunnen worden ondersteund met wetenschappelijk bewijs.
Overweging:
Op grond van artikel 5, onder d), van richtlijn 2009/147 is het verboden om vogels opzettelijk te storen. De verwijzende rechter twijfelt of onder dit verbod ook het storen van individuele exemplaren van bepaalde soorten valt, wanneer er wel maatregelen worden genomen waarmee de doelstellingen van artikel 2 nageleefd worden. Tevens staat er in de richtsnoeren van de Commissie over de maatregelen dat de doeltreffendheid ervan ‘ondubbelzinnig aangetoond’ moet worden. De verwijzende rechter twijfelt of dit betekent dat er geen enkele wetenschappelijke twijfel over de doeltreffendheid van de maatregelen mag zijn.
Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 5 van richtlijn 2009/147/EG (vogelrichtlijn) aldus worden uitgelegd dat het in dat artikel, onder d), neergelegde verbod om vogels opzettelijk te storen niet is overtreden wanneer er weliswaar sprake kan zijn van het storen van individuele exemplaren van bepaalde soorten, maar alle gevolgen voor de met artikel 2 van die richtlijn nagestreefde doelstelling worden voorkomen door maatregelen die tijdig en in een passende vorm op doeltreffende wijze worden verwezenlijkt?
2. Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord, moet elke wetenschappelijke twijfel aan de doeltreffendheid van de maatregelen dan uitgesloten zijn in die zin dat het goed gefundeerde vakkundige oordeel van een door de rechter aangestelde expert volstaat, of moet er veeleer sprake zijn van een objectieve wetenschappelijke documentatie van succesvolle ervaringen die in de praktijk zijn opgedaan met deze maatregelen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-323/17 People Over Wind e.a.; C-441/17 Commissie/Polen; C-721/21 Ecco Advocacy CLG
Specifiek beleidsterrein: LNV