C-133/17 en C-134/17

Contentverzamelaar

C-133/17 en C-134/17

Gevoegde prejudiciële hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik voor het volledige dossier van het Hof van Justitie; C-133/17 en/of C-134/17

Termijnen: Motivering departement:   23 mei 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       9 juni 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   9 juli 2017

Trefwoorden: rechten werknemers; veiligheid en gezondheid op het werk

Onderwerp: - VWEU artikel 114.3 (beschermingsniveau volksgezondheid), artikel 151 en 153 (sociale politiek);

- Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (Pb 1989, L 183, blz. 1).

Verzoekers in C-133/17 zijn ex-werknemers van verweerster, een spoorwegonderneming. Tot april 2001 zijn zij ingedeeld in een arbeidsgroep met speciale (zware) omstandigheden, na die datum wordt hun werk beschouwd als arbeid onder normale omstandigheden. Verzoekers stellen dat hun arbeidsomstandigheden niet zijn verbeterd en eisen erkenning dat hun werkzaamheden tussen 2001 – 2004 onder speciale arbeidsomstandigheden zijn verricht. Dat houdt in dat de werkgever daarvoor bijdragen aan de ROE staat moet afdragen. Verweerster stelt dat niet aan alle voorwaarden in de regelgeving voor classificatie van een arbeidsplaats waar speciale arbeidsomstandigheden gelden is voldaan en dat hij daarom niet van de regeling gebruik heeft gemaakt. De geadieerde Rb verwerpt het beroep van verzoekers omdat de regelgeving niet verplicht om de arbeidsplaatsen die overeenkomstig de vorige regeling in arbeidsgroep I waren ingedeeld, automatisch te beschouwen als arbeidsplaatsen waar speciale omstandigheden gelden. Hij oordeelt dat verzoekers de door hen verrichte activiteiten willen laten herclassificeren zonder de wettelijke procedure te eerbiedigen die daartoe uitdrukkelijk was ingevoerd: ook vakbonden kunnen zich daartoe tot de plaatselijke arbeidsinspecteurs wenden. In hoger beroep stellen verzoekers dat de Rb geen onderzoek naar de feitelijke situatie heeft gedaan en dat zij volgens de regelgeving niet in eigen naam een vordering kunnen instellen ter bescherming van hun rechten. Zij zijn van mening dat de ROE regeling in strijd is met VWEU-bepalingen en met RL 89/391.

De verwijzende ROE rechter (Hof van Beroep Cluj) stelt vast dat alle eerder gevoerde zaken over soortgelijke vorderingen na een uitspraak van het ROE Hof van Cassatie niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens onbevoegdheid van de rechters om over arbeidsvoorwaarden te oordelen. De verwijzende rechter is van mening dat de ROE regelgeving, zoals uitgelegd door het Hof van Cassatie, in strijd is met VWEU artikel 114.3, 151 en 153 alsmede RL 89/391 door het uitsluiten van rechterlijke toetsing van arbeidsplaatsclassificatie. Hij acht het een ernstige schending van de rechten van werknemers dat alleen vakbonden het recht hadden een procedure in te leiden. Tot 31-12-2002 hadden werknemers daartoe geen enkel persoonlijk recht, zodat hen onder meer toegang tot de rechter werd ontnomen. Hij wijst ook op het belangenconflict bij de ROE overheid: hogere classificatie betekent (bijvoorbeeld) dat werknemers eerder met pensioen kunnen en er meer pensioengelden moeten worden uitbetaald. De EU-RLn gaan immers juist ervan uit dat de veiligheid op het werk moet worden gewaarborgd. Hij ziet ook verstoring van de mededinging omdat ondernemingen dezelfde arbeidsvoorwaarden als voorheen en de daaruit voortvloeiende financiële lasten kunnen handhaven.

Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor: (vraag 2 wordt alleen in zaak C-133/17 gesteld)
1. Moeten de artikelen 114, lid 3, VWEU, 151 VWEU en 153 VWEU, en de bepalingen van kaderrichtlijn 89/391/EEG en de daaropvolgende specifieke richtlijnen aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat van de Europese Unie termijnen en procedures invoert die de toegang tot de rechter beperken om te laten vaststellen dat op bepaalde arbeidsplaatsen bijzondere of speciale omstandigheden gelden, waardoor werknemers het recht op veiligheid en gezondheid op het werk wordt ontzegd waarop zij overeenkomstig de nationale bepalingen die in het verzoek om een prejudiciële beslissing zijn genoemd, als gevolg van de vaststelling van dergelijke omstandigheden recht zouden hebben?

2. Verzet artikel 9, onder a), van richtlijn 89/391/EEG zich tegen een nationale regeling die niet voorziet in een sanctie voor de werkgever die nalaat een beoordeling te verkrijgen van de risico’s voor de veiligheid en de gezondheid op het werk?

In zaak C-134/17 werkt verzoeker sinds 1981 bij zijn werkgever (kabelfabriek); van 2001 tot 2013 verricht hij functies die als arbeid onder bijzondere omstandigheden worden beschouwd. Van 01-01 tot 14-02-2013 wordt hij ingedeeld in een functie waarvoor normale arbeidsomstandigheden gelden, maar hij vervulde dezelfde taken, op dezelfde plaats en onder dezelfde arbeidsomstandigheden, te weten zware en gevaarlijke arbeid, met blootstelling aan schadelijke omstandigheden. Ook deze verzoeker vraagt een verklaring dat hij werkzaamheden onder speciale omstandigheden heeft verricht.

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: SZW en VWS