C-135/17 X

Contentverzamelaar

C-135/17 X

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   5 mei 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       21 mei 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   21 juni 2017

Trefwoorden: belastingen; beperking op vrij kapitaalverkeer met derde landen

Onderwerp: (VEG artikel 56 en 57 =) VWEU artikel 63 en 64 (vrij kapitaalverkeer);

Verzoekster is een DUI GmbH. Zij heeft een deelneming van 30% in een ZWI kapitaalvennootschap (Y). In juni 2005 sluit Y met de DUI GmbH Z een cessieovereenkomst waarmee Z haar vorderingen (de deelneming in de winst) tegen vier sportverenigingen aan Y overdraagt. De overeenkomst met de sportvereniging bestaat uit een lening/subsidie die niet behoeft te worden terugbetaald waar als tegenprestatie tegenover staat een deelneming in de winst die de sportvereniging haalt uit marketing- en mediarechten. Y betaalt hiervoor aan Z een bedrag van € 11.940.461 dat volledig extern wordt gefinancierd. Verzoekster X verstrekt Y in november 2005 een lening van € 2,8 miljoen. Verweerster (belastingdienst Stuttgart) beschouwt Y in deze constructie als een tussenvennootschap voor tusseninkomsten die als kapitaalbeleggingen moeten worden beschouwd in de zin van de Wet op de buitenlandse belastingen en legt verzoekster aanslagen op, waartegen verzoeksters beroep gericht is. De zaak ligt voor in Revision bij de verwijzende rechter.

De verwijzende DUI rechter (Bundesfinanzhof) stelt vast dat in lagere instantie terecht is geoordeeld dat verzoekster op grond van DUI recht als een tussenvennootschap moet worden beschouwd op grond van haar deelneming van 30% in Y. De door Y op grond van de overeenkomst met Z behaalde inkomsten zijn tusseninkomsten in de zin van de DUI wet: een buitenlandse vennootschap is tussenvennootschap voor inkomsten die aan lagere belasting zijn onderworpen en niet afkomstig zijn uit een van de in de DUI wet opgesomde (zogenoemde actieve) activiteiten, hetgeen op Y van toepassing. De inkomsten van Y zijn in ZWI onderworpen aan een lagere belasting. De rechter zal moeten onderzoeken of de DUI regeling mogelijk in strijd is met het vrije kapitaalverkeer. In jurisprudentie van het HvJEU is bepaald dat nationale bepalingen over deelnemingen die enkel plaatsvinden om geld te beleggen, zonder dat invloed op het bestuur van of de zeggenschap over een onderneming moet worden verkregen, uitsluitend in het licht van het vrije kapitaalverkeer moeten worden beoordeeld. De vraag is of toepassing van VWEU artikel 63 uitgesloten kan zijn op grond van VWEU artikel 57.1 (bestaande beperkingen op 31-12-1993). Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1) Moet artikel 57, lid 1, EG (thans artikel 64, lid 1, VWEU) aldus worden uitgelegd dat een op 31 december 1993 in verband met directe investeringen bestaande beperking van het kapitaalverkeer met derde landen door een lidstaat ook dan niet wordt beïnvloed door artikel 56 EG (thans artikel 63 VWEU), wanneer de op de referentiedatum bestaande nationale wettelijke bepaling die het kapitaalverkeer met derde landen beperkt in wezen alleen voor directe investeringen gold, maar na de referentiedatum mede is gaan gelden voor portfolio-deelnemingen in buitenlandse vennootschappen beneden de deelnemingsdrempel van 10%?

2) Voor het geval de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: Moet artikel 57, lid 1, EG aldus worden uitgelegd dat sprake is van toepassing van een op de referentiedatum 31 december 1993 bestaande nationale wettelijke bepaling houdende beperking van het kapitaalverkeer met derde landen in verband met directe investeringen, wanneer een met de op de referentiedatum bestaande beperking in wezen overeenstemmende latere wettelijke bepaling van toepassing wordt, maar de op de referentiedatum bestaande beperking na de referentiedatum korte tijd wezenlijk is gewijzigd op grond van een wet die weliswaar rechtens van kracht is geworden, maar in de praktijk nooit is toegepast omdat zij nog vóór het tijdstip waarop zij voor het eerst op een concreet geval toepasselijk was door de thans toepasselijke wettelijke bepaling is vervangen?

3) Voor het geval een van de eerste twee vragen ontkennend moet worden beantwoord: Staat artikel 56 EG in de weg aan een wettelijke regeling van een lidstaat op grond waarvan in de maatstaf van heffing voor een in die lidstaat ingezeten belastingplichtige die in een vennootschap die in een andere staat (hier: Zwitserland) gevestigd is een deelneming van minstens 1% bezit, de door deze vennootschap behaalde positieve inkomsten uit kapitaalbeleggingen pro rata, ter hoogte van de het respectieve deelnemingsaandeel, worden opgenomen, wanneer die inkomsten aan een lager belastingniveau dan in eerstgenoemde staat onderworpen zijn?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-35/11 Test Claimants; C-190/12 Emerging Markets; C-157/05 Holböck;

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten