C-135/18 Logistik XXL

Contentverzamelaar

C-135/18 Logistik XXL

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     12 april 2018
Schriftelijke opmerkingen:                     29 mei 2018

Trefwoorden: verordening 1215/2012; tenuitvoerlegging; gezag van gewijsde; uitvoerbaar bij voorraad

Onderwerp:
-           Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: verordening 1215/2012);
-           Bijlage I (certificaat betreffende een beslissing in burgerlijke en handelszaken) bij verordening 1215/2012.

Feiten:

Verzoekster, gevestigd in Duitsland, heeft bij de Duitse rechter in eerste aanleg een schadevordering ingesteld tegen verweerder, die gevestigd is in Polen. De rechter (Landgericht Berlin) heeft verweerder veroordeeld tot betaling van €39.794,21 en dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard tegen het stellen van een zekerheid van 110% van het te executeren bedrag. Tegen dit vonnis heeft verweerder hoger beroep ingesteld, waardoor het vonnis nog geen gezag van gewijsde heeft. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft verzoekster verzocht om de afgifte van een certificaat overeenkomstig artikel 53 van verordening 1215/2012. Volgens het formulier in bijlage I bij verordening 1215/2012 is, ten behoeve van de afgifte van een certificaat overeenkomstig artikel 53, vereist dat de beslissing in de lidstaat van herkomst “uitvoerbaar is zonder nadere voorwaarden” (punt 4.4). Aan de ene kant is het vonnis van de rechter alleen uitvoerbaar tegen het stellen van zekerheid. Aan de andere kant is naar Duits recht wel mogelijk beslag te leggen (bewarende maatregel) op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis, zonder dat zekerheid is gesteld. Wel is hierbij vereist dat de schuldeiser een termijn van twee weken in acht neemt vanaf de datum waarop het vonnis wordt betekend. De vraag is daarom of al dan niet sprake is van uitvoerbaarheid zonder nadere voorwaarden zoals bedoeld in bijlage I. Ook is het de vraag hoe met de tenuitvoerlegging van het vonnis en de termijn van twee weken omgegaan dient te worden bij een bevestigend dan wel ontkennend antwoord op de voorgaande vraag.

Overweging:

Op de vragen kan in het licht van de rechtspraak van het Hof geen definitief antwoord worden gegeven. Enerzijds berust verordening 1215/2012 op het uitgangspunt dat het recht van de lidstaat van herkomst bepaalt of en in welke mate een vonnis uitvoerbaar is. De beslissingen moeten in de aangezochte staat in beginsel (slechts) het gezag en het effect worden verleend die zij genieten in het land waar zij zijn gewezen. Anderzijds blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat “uitvoerbaar” enkel ziet op de formele uitvoerbaarheid van de in het buitenland gegeven beslissing, en niet op de voorwaarden waaronder die beslissing in de staat van herkomst ten uitvoer kan worden gelegd. Deze twee benaderingen geven een verschillende kijk op de vraag of sprake is van uitvoerbaarheid zonder nadere voorwaarden zoals bedoeld in bijlage I. De rechter is daarom overgegaan tot het stellen van prejudiciële vragen.

Prejudiciële vragen:

1. Moet in het geval van een vonnis waarbij de verweerder zonder beperkingen en voorwaarden tot een prestatie is veroordeeld en waartegen in de lidstaat van herkomst een gewoon rechtsmiddel werd ingesteld of waarbij de termijn voor een dergelijk rechtsmiddel nog niet is verstreken, het bevel van het gerecht van herkomst dat het vonnis alleen tegen zekerheidstelling uitvoerbaar bij voorraad is, worden aangemerkt als een voorwaarde in de zin van punt 4.4. van het formulier in bijlage I bij verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, geldt dit dan ook wanneer in de lidstaat van herkomst een bewarende maatregel mogelijk is op grond van het [Or. 3] uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis, zonder dat de zekerheid wordt gesteld?

3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:
a) Hoe dient het gerecht van herkomst in het geval van een beslissing die een afdwingbare verplichting bevat en waartegen in de lidstaat van herkomst een gewoon rechtsmiddel werd ingesteld of waarbij de termijn voor een dergelijk rechtsmiddel nog niet is verstreken, om te gaan met het formulier in bijlage I bij verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, wanneer de beslissing in de lidstaat van herkomst op grond van de rechterlijke uitspraak of een wettelijke regeling pas na een zekerheidstelling ten uitvoer mag worden gelegd?
b) Moet het gerecht van herkomst in dit geval het certificaat afgeven door middel van het formulier in bijlage I bij verordening (EU)  nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zonder de in de punten 4.4.1. tot en met 4.4.4. bedoelde informatie te verstrekken?
c) Is het gerecht van herkomst in dit geval bevoegd om voor de afgifte van het certificaat het formulier in bijlage I bij verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke [Or. 4] bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus te gebruiken dat – bijvoorbeeld in punt 4.4.1. of 4.4.3. van het formulier – aanvullende informatie over de vereiste zekerheidstelling wordt opgenomen en de tekst van de wettelijke regeling als bijlage bij het formulier wordt gevoegd?

4. Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord:
a) Hoe dient het gerecht van herkomst om te gaan met het formulier in bijlage I bij verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, wanneer de bewarende maatregel in de lidstaat van herkomst op grond van een wettelijke regeling pas na het verstrijken van een bepaalde termijn is toegestaan?
b) Is het gerecht van herkomst in dit geval bevoegd om voor de afgifte van het certificaat het formulier in bijlage I bij verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus te gebruiken dat – bijvoorbeeld in punt 4.4.1. of 4.4.3. van het formulier – aanvullende informatie over deze termijn wordt opgenomen en de tekst van de wettelijke regeling als bijlage bij het formulier wordt gevoegd? [Or. 5]

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Hoffmann C-145/86; Coursier C-267/97; Deutsche Genossenschaftsbank C-148/84;

Specifiek beleidsterrein: JenV;

Gerelateerde documenten