C-135/24 John Cockerill
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 16 april 2024 Schriftelijke opmerkingen: 2 juni 2024
Trefwoorden: Vennootschapsbelasting; groepsbijdrage
Onderwerp: Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten: artikel 1, lid 2, artikel 4 en artikel 5;
Feiten:
Verzoekende partij is een vennootschap ‘John Cockerill SA’ (hierna: vennootschap) en verwerende partij is de Belgische staat. De vennootschap heeft een belastingaanslag gekregen op basis van de gegevens in haar aangifte. Tegen dit besluit heeft zij bezwaar ingediend. Het was voor de vennootschap onmogelijk om de ‘definitief belaste inkomsten’ (DBI) voor het lopende jaar in mindering te brengen op een door haar ontvangen groepsbijdrage.
Overweging:
Volgens de vennootschap is het feit dat zij vennootschapsbelasting moet betalen in strijd met richtlijn 2011/96. Haar is een ‘fiscaal voordeel’ ontnomen omdat de Belgische groepsbijdrageregeling niet toestaat dat de DBI van het lopende jaar in mindering wordt gebracht op de ontvangen groepsbijdrage. Artikel 4 van deze richtlijn voorziet echter in een vrijstelling voor dividenden die door een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij wordt uitgekeerd. De verwijzende rechter wil weten of richtlijn 2-11/96 rechtstreekse werking heeft en of de Belgische regeling omtrent groepsbijdragen in strijd is met de richtlijn.
Prejudiciële vragen:
• Heeft artikel 4 van richtlijn 2011/96/EU rechtstreekse werking en moet het, in samenhang met andere bronnen van Unierecht, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat waarin:
(i) een fiscaal consolidatiestelsel (systeem van groepsbijdragen) wordt ingevoerd dat vennootschapsgroepen onder bepaalde voorwaarden toestaat om belastbare winsten van bepaalde dochterondernemingen geheel of gedeeltelijk over te dragen aan andere dochterondernemingen die in de loop van het aanslagjaar verlieslatend zijn geweest (groepsbijdrage), en
(ii) een uitsluiting van dat voordeel is opgenomen voor verlieslatende vennootschappen, ter hoogte van het bedrag van de ontvangen dividenden, die voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling op grond van de wetgeving van die lidstaat tot omzetting van richtlijn 2011/96/EU?
• Valt deze regeling al dan niet binnen de werkingssfeer van artikel 1, lid 2, van richtlijn 2011/96/EU, waarin is bepaald dat deze richtlijn „geen beletsel [vormt] voor de toepassing van nationale of verdragsrechtelijke voorschriften ter bestrijding van fraude en misbruiken”?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-138/07 Cobelfret; C-39/16 Argenta Spaarbank; C-389/18 Brussels Securities
Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal