C-140/13 Altmann ea

Contentverzamelaar

C-140/13 Altmann ea

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   20 juni 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   6 juli 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   6 augustus 2013
Trefwoorden: handvest grondrechten (Bescherming persoonsgegevens, vrije meningsuiting)

Onderwerp:
-Handvest grondrechten (artikel 8 bescherming persoonsgegevens en artikel 11 vrije meningsuiting);
- Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (Pb L 375, blz. 3), laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2008/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (Pb L 76, blz. 42)
- Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34/EG (Pb L 390, blz. 38), laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 (Pb L 331, blz. 120)
- Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (Pb L 177, blz. 1), zoals gewijzigd (herschikking) bij richtlijn 2011/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 (Pb L 326, blz. 113)

Verzoekers Altmann en twaalf anderen vertegenwoordigen een groep van meer dan 500 belanghebbenden. Zij zijn een zaak begonnen tegen de DUI Toezichthouder financiële dienstverlening (Tfd) om erachter te komen op grond van welke documenten deze instelling een besluit heeft genomen over de betrouwbaarheid van Phoenix Kapitaldienst GmbH die sinds juli 2005 in staat van insolventie verkeert nadat door twee leidinggevenden beleggingsfraude en verduistering is gepleegd waarvoor zij inmiddels veroordeeld zijn. Ongeveer 30.000 beleggers dreigen gedupeerd te worden.
In juli 2012 heeft Tfd openheid van zaken gegeven met uitzondering van de gevraagde namen en telefoonnummers van medewerkers van het bedrijf. Tfd stelde oude niet op internet gepubliceerde jaarverslagen beschikbaar, maar niet het door Ernst & Young opgestelde speciale audit. Hij verdedigt dit door vooral te wijzen op de zowel in de DUI wet op het kredietwezen als de DUI wet op de effectenhandel genoemde geheimhoudingsverplichting.
Het door verzoekers gemaakte bezwaar tegen die weigering is afgewezen; daarbij bracht Tfd ook de bescherming van de intellectuele eigendom in stelling.
Verzoekers zijn in beroep gegaan omdat zij van mening zijn dat het in liquidatie verkerende Phoenix geen beschermenswaardig belang heeft voor geheimhouding van de gegevens die Tfd in bezit heeft.

De verwijzende DUI rechter haalt vaste (DUI) rechtspraak aan over inachtneming van strikte geheimhoudingsverplichtingen ten aanzien van ambtelijke informatie (zoals in casu aan de orde). Om te beoordelen of sprake is van noodzakelijke geheimhouding is er een ‘in camera-procedure’, een niet-openbare zitting waarin alles om die vraag draait. Hij meent dat de DUI rechtspraak echter voor wat de geheimhoudingsverplichtingen betreft onverenigbaar is met EU-richtlijnen, en stelt twee vragen aan het HvJEU:
1) Is het verenigbaar met het Unierecht dat dwingende geheimhoudingsverplichtingen voor de nationale autoriteiten die toezicht uitoefenen op financiële dienstverrichters, welke verplichtingen hun grondslag vinden in handelingen van Unierecht (in casu: de richtlijnen 2004/109/EG, 2006/48/EG en 2009/65/EG) en die zijn omgezet in het nationale recht – in de Bondsrepubliek Duitsland bij § 9 Kreditwesengesetz en § 8 Wertpapierhandelsgesetz – kunnen worden doorbroken door de toepassing en uitlegging van een nationaal procesrechtelijk voorschrift als § 99 Verwaltungsgerichtordnung?
2) Kan een toezichthoudende autoriteit als de Bundesanstalt für Finanzdienstleistungs-aufsicht, ingeval zij krachtens het Informationsfreiheitsgesetz wordt verzocht om inzage te geven in informatie over een bepaalde financiële dienstverrichter, zich ook dan nog beroepen op de onder andere krachtens het Unierecht voor haar geldende geheimhoudingsverplichtingen, zoals nader uitgewerkt in § 9 Kreditwesengesetz en § 8 Wertpapierhandelsgesetz, wanneer het bedrijfsmodel van de betrokken onderneming die financiële diensten heeft aangeboden – die ondertussen evenwel wegens insolventie is ontbonden en zich in staat van vereffening bevindt – in wezen bestond in grootschalige beleggingsfraude en de bewuste benadeling van beleggers en de leidinggevenden van de onderneming bij gewijsde tot meerjarige gevangenisstraffen zijn veroordeeld?

Specifiek beleidsterrein: FIN
Mede VenJ en BZK

Gerelateerde documenten