C-143/14 TMK Europe

Contentverzamelaar

C-143/14 TMK Europe

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   13 mei 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   29 mei 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   29 juni 2014
Trefwoorden: antidumping; douanewetboek

Onderwerp
- Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (Pb 1996 L 56, blz. 1);
- verordening (EG) nr. 2320/97 van de Raad van 17 november 1997 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal, van oorsprong uit Hongarije, Polen, Rusland, de Tsjechische Republiek, Roemenië en de Slowaakse Republiek, tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1189/93 en tot beëindiging van de procedure met betrekking tot dergelijke invoer van oorsprong uit de Republiek Kroatië (Pb 1997 L 322, blz. 1)

Verzoeksters rechtsvoorgangster heeft tussen 2001 en 2003 pijpen geïmporteerd uit Rusland en deze bij de douane (verweerder) aangemeld onder code 7304 3199 000. Verzoekster betaalt de door verweerder vastgestelde antidumpingrechten die gebaseerd zijn op Vo. 2320/97. De rechtsvoorgangster vraagt eind 2003 teruggave van de betaalde antidumpingrechten omdat zij van mening is dat geen rechten verschuldigd waren maar dat zij die slechts betaald heeft om strafrechtelijke gevolgen te voorkomen. Het verzoek wordt afgewezen (in 2005) op grond van de door verzoekster gespecificeerde eigenschappen van de buizen en het feit dat geen monsters beschikbaar waren.
Verzoeksters bezwaar wordt ongegrond verklaard. Zij wendt zich dan tot het Finanzgericht Berlin-Brandenburg. Daar stelt zij dat Vo. 2320/97 geen geldige rechtsgrondslag was. Door Vo. 1322/04 is Vo. 2320/97 opgeschort omdat de oorspronkelijke antidumpingprocedure en de procedure inzake de concurrentieverstorende gedragingen van gemeenschapsproducenten elkaar ten dele overlapten. Verzoekster stelt dat benadeling alleen kan worden vastgesteld indien de (gesubsidieerde) invoer in de Gemeenschap aan gevestigde bedrijfstakken schade toebrengt. Zij meent dat de EURCIE in de onderzoeksprocedure onvoldoende rekening heeft gehouden met de bekende concurrentie-verstoringen.

De verwijzende DUI rechter (Finanzgericht Berlin/Brandenburg) komt tot de slotsom dat verzoeksters beroep dat de ingevoerde pijpen niet binnen de werkingssfeer van Vo. 2320/97 vallen niet kan slagen (zoals eerder in de procedure reeds beoordeeld), met name wegens het gebrek aan bewijs (geen monsters). Omdat enige twijfel blijft over de vraag naar het toepassingsbereik van Vo. 2320/97 door de overlap van de twee regelingen legt hij dit aan het HvJEU voor:
“Is verordening (EG) nr. 2320/97 van de Raad van 17 november 1997 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal, van oorsprong uit Hongarije, Polen, Rusland, de Tsjechische Republiek, Roemenië en de Slowaakse Republiek, tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1189/93 en tot beëindiging van de procedure met betrekking tot dergelijke invoer van oorsprong uit de Republiek Kroatië (PB 1997 L 322, blz. 1) ongeldig omdat de Commissie in weerwil van de eisen betreffende de vaststelling van schade die voortvloeien uit artikel 3, lid 7, van verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 56, blz. 1), van het bestaan van schade is uitgegaan zonder in dat verband in aanmerking te nemen dat zij op grond van een onder meer op basis van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PB 1962 nr. 13, blz. 241), genomen, niet bekendgemaakte beschikking van 25 november 1994 (zaak IV/35.304) een onderzoek heeft ingeleid betreffende het eventuele bestaan van concurrentieverstorende gedragingen betreffende buizen en pijpen van niet-gelegeerd staal die mogelijkerwijs in strijd zijn met artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 (PB 1994 L 1, blz. 3)?”

Specifiek beleidsterrein: EZ en BZ-BEB mede FIN

Gerelateerde documenten