C-143/18

Contentverzamelaar

C-143/18

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    16 april 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    2 juni 2018

Trefwoorden: oneerlijke bedingen; herroepingsrecht; consumentenkredietovereenkomsten;

Onderwerp:
-           Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad;

Feiten:

Verzoekers wensen een financiering aan te vragen voor de bouw van een privéwoning. De verweerster, een kredietinstelling, bezorgde de verzoekers schriftelijk een kredietaanvraag voor het afsluiten van een woningbouwkrediet. In de bijlage van deze aanvraag ontvingen verzoekers instructies voor herroeping, een overzicht van de uitbetalingsvoorwaarden, de financieringsvoorwaarden en een „informatiebrochure over woningbouwkredieten voor de consument” (hierna: de brochure). De procedure tot sluiting van de kredietovereenkomst voorzag erin dat de overeenkomst pas tot stand kwam nadat verzoekers de door hen ondertekende kredietaanvraag naar verweerster hadden teruggestuurd en laatstgenoemde had bevestigd dat de kredietovereenkomst tot stand was gekomen. Deze procedure was ook in de brochure uiteengezet. Wanneer de overeenkomst volledig zou zijn uitgevoerd en de kredietnemer zich daarmee uitdrukkelijk akkoord had verklaard zou de overeenkomst automatisch vroegtijdig vervallen. Daarnaast was de toekenning van het krediet afhankelijk van het vestigen van een hypotheek op de genoemde woning als onderpand. Verzoekers ondertekenden de kredietaanvraag, de instructies voor herroeping en de ontvangstbevestiging van de brochure op 20.10.2007 en verzonden het ondertekende exemplaar van de contractuele documenten naar verweerster, terwijl zij de voor hen bedoelde kopieën van deze documenten behielden. Verweerster keurde bij brief de aanvraag van verzoekers goed.
Op basis van deze overeenkomst stelde de verweerster het krediet ter beschikking en voldeden de verzoekers aan de overeengekomen betalingen. Bij brief van 08.06.2016 herriepen verzoekers de kredietovereenkomst. Zij beriepen zich daarbij op foutieve instructies voor herroeping. Verweerster verwierp het herroepingsrecht van verzoekers en verklaarde zich subsidiair bereid tot verrekening met de haar toekomende aanspraken in geval van rechtmatigheid van de herroeping. Met hun verzoekschrift beogen verzoekers onder meer de vaststelling dat de herroeping ertoe leidt dat verweerster sinds de herroeping niet langer aanspraken aan de kredietovereenkomst kan ontlenen. Voorts vorderen zij van verweerster terugbetaling van de voorafgaand aan de herroeping verrichte betalingen en betaling van een gebruiksvergoeding op die bedragen.

Overweging:

Volgens door de verweerster ter beschikking gestelde instructies voor herroeping vervalt het recht op herroeping na uitdrukkelijk akkoord van de overeenkomst. Volgens lid c van §312 BGB is het herroepingsrecht niet van toepassing op een overeenkomst welke op verzoek van de consument door beide partijen volledig is uitgevoerd voordat de consument van zijn herroepingsrecht gebruik kon maken, hierop is echter een uitzondering gemaakt op consumentenkrediet. Doordat de verweerster informatie heeft verschaft over een vroegtijdig verval van herroepingsrecht, welke echter niet bestaat onder § 495, lid 1, BGB, kan deze herroeping volgens de verwijzende rechter onder artikel 6, lid 2, onder c, van richtlijn 2002/65/EG, op grond van onjuiste informatie, toch als rechtsgeldig beschouwd worden. De verwijzende rechter is van mening dat de lidstaten niet mogen afwijken van dit betreffende artikel van de richtlijn.  Daarnaast is de verwijzende rechter van mening dat sinds het verstrijken van de omzettingstermijn voor richtlijn 2002/65/EG op 9 oktober 2004 met betrekking tot het herroepingsrecht in het Duitse recht moet worden uitgegaan van een normaal geïnformeerde, redelijke omzichtige en oplettende gemiddelde consument op basis van alle relevante feitelijke gegevens en alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst. Naar de opvatting van de verwijzende rechter heeft de Europese wetgever in het kader van de richtlijn de uiteenlopende belangen van de consument en aanbieder volledig afgewogen. Hierdoor zou een afwijking ten voordele moeten komen van de consument en zou een afwijking de gehele structuur aan het wankelen kunnen brengen. Als laatste is er onduidelijkheid omtrent artikel 7, lid 1, van de richtlijn. Volgens de verwijzende rechter wordt de gebruiksvergoeding van de kredietgever hier uitdrukkelijk geregeld en moet met dit bedrag in beginsel rekening gehouden worden bij de ontbinding van de overeenkomst krachtens  artikel 7, lid 4. De richtlijn voorziet echter niet in een aanspraak op gebruiksvergoeding van de kredietnemer jegens de kredietgever. Daardoor zijn de rechtsgevolgen van de herroeping uitdrukkelijke geregeld en staat de richtlijn in de weg aan een aanspraak op gebruiksvergoeding van de kredietnemer naar nationaal recht.

Prejudiciële vragen: 

1. Moet artikel 6, lid 2, onder c), van richtlijn 2002/65/EG aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wetgeving of praktijk die, zoals in het hoofdgeding, niet voorziet in de uitsluiting van het herroepingsrecht wanneer de overeenkomst op uitdrukkelijk verzoek van de consument door beide partijen volledig is uitgevoerd voordat de consument van zijn herroepingsrecht gebruikmaakt?

2. Moeten artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 1, artikel 6, lid 1, tweede alinea, tweede streepje, en artikel 6, lid 6, van richtlijn 2002/65/EG aldus worden uitgelegd dat voor het naar behoren ontvangen van de naar nationaal recht voorgeschreven informatie bij toepassing van artikel 5, lid 1, en artikel 3, lid 1, onder 3), van richtlijn 2002/65/EG en voor de uitoefening van het herroepingsrecht door de consument naar nationaal recht, uitsluitend moet worden uitgegaan van een normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument op basis van alle relevante feitelijke gegevens en alle omstandigheden rond de sluiting van deze overeenkomst?

3. Indien de eerste en de tweede vraag ontkennend worden beantwoord: Moet artikel 7, lid 4, van richtlijn 2002/65/EG aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan nationale regelgeving van een lidstaat die bepaalt dat de aanbieder, na kennisgeving van de herroeping van een op afstand gesloten overeenkomst, de consument bovenop het bedrag dat hij krachtens de overeenkomst op afstand van de consument heeft ontvangen, ook een gebruiksvergoeding voor dit bedrag verschuldigd is?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-481/99; C-350/03, C-229/04

Specifiek beleidsterrein: EZK; FIN