C-145/15 en C-146/15 Ruijssenaars & Jansen e.a.

Contentverzamelaar

C-145/15 en C-146/15 Ruijssenaars & Jansen e.a.

Gevoegde prejudiciële hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik op C-145/15 en op C-146/15 voor de volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   26 mei 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   12 juni 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   12 juli 2015
Trefwoorden: luchtvaart; compensatie luchtvaartpassagiers

Onderwerp
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004 L 46)

Zaak C-145/15
Verzoekers K. Ruijssenaars en A. Jansen hebben een claim ingediend bij Air Maroc wegens annulering van hun vlucht naar Amsterdam naar Casablanca op 8 april 2011. Zij kregen een travel voucher aangeboden van € 400 maar namen daar geen genoegen mee. Een tweede poging bij Air Maroc levert geen reactie op. Zij vragen vervolgens per brief van 04-05-2012 StasIenM (verweerder) om handhavend op te treden op grond van artikel 5, eerste lid, onder c van Vo. 261/2004, maar StasIenM wijst dat verzoek af.
Zaak C-146/15
Verzoekster J.H. Dees-Erf heeft een claim ingediend bij de KLM wegens een op een vlucht van 17-12-2009 van Curaçao naar Amsterdam opgelopen vertraging van 26 uur. KLM heeft de claim afgewezen. Op een herhaald verzoek van verzoekster heeft KLM niet meer gereageerd. Zij vraagt vervolgens per brief van 01-02-2012 StasIenM om handhavend op te treden op grond van artikel 5, eerste lid, onder c van Vo. 261/2004, maar StasIenM wijst dat verzoek af.

De verwijzende NL rechter (RvS) moet onderzoeken of er een bevoegdheidsgrondslag voor verweerder is om handhavend op te treden. Het HvJEU heeft in eerdere rechtspraak overwogen dat bepalingen van een Vo. in het algemeen rechtstreekse werking in de nationale rechtsorden hebben. Artikel 16 van de Vo. geeft echter uitvoeringsbepalingen voor de EULS (handhavende instantie, sancties). In NL is StasIenM daarvoor aangewezen (in de praktijk: Inspectie Leefomgeving en Transport). De bevoegdheden zijn vastgelegd in de Wet Luchtvaart. De handhavingsbevoegdheid omvat ook sanctionering in geval een luchtvaartmaatschappij jegens passagiers stelselmatig weigert aan haar verplichtingen uit hoofde van de Vo. te voldoen. De verwijzende rechter oordeelt echter dat de StasIenM niet bevoegd is om op verzoek van een passagier tot handhaving over te gaan. In de (herziene) luchtvaartwet is bepaald dat passagiers op grond van de Vo. een civiele vordering tegen de luchtvaartmaatschappij kunnen instellen, die aan de civiele rechter ter beslissing kan worden voorgelegd. Deze rechtsgang voldoet aan de eisen van effectieve rechtsbescherming als verwoord in de jurisprudentie van het HvJEU. Indien StasIenM in individuele gevallen bevoegdheid tot handhaving hebben, dan zou hij noodzakelijkerwijs ook moeten beoordelen of de civiele vordering toewijsbaar is. Het opleggen van een sanctie (dwangsom/boete te voldoen aan de Staat) zou er niet toe hoeven te leiden dat verzoekers alsnog gecompenseerd worden.
De vraag die de verwijzende rechter zich stelt is of de Vo. tot bestuursrechtelijke handhaving van de StasIenM verplicht. Hij legt in beide zaken het HvJEU de volgende vraag voor:
“Verplicht artikel 16 van Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004 L 46), in aanmerking genomen dat het Nederlandse recht toegang tot de civiele rechter biedt ter bescherming van de rechten die passagiers uit hoofde van het Unierecht aan de artikelen 5, eerste lid, aanhef en onder c, en 7 van de Verordening kunnen ontlenen, de nationale autoriteiten ertoe om uitvoeringsmaatregelen te nemen die een grondslag bieden voor bestuursrechtelijke handhaving door de op grond van artikel 16 aangewezen instantie in elk individueel geval afzonderlijk waarin de artikelen 5, eerste lid, aanhef en onder c, en 7 van de Verordening worden overtreden, teneinde in elk individueel geval afzonderlijk het recht op compensatie van een passagier te kunnen garanderen?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-402/07 en C-432/07 Sturgeon e.a.
Specifiek beleidsterrein: IenM mede EZ