C-145/20 Porsche Inter Auto et Volkswagen

Contentverzamelaar

C-145/20 Porsche Inter Auto et Volkswagen

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    7 juli 2020
Schriftelijke opmerkingen:                    23 augustus 2020

Trefwoorden : motorvoertuigen; emissies; manipulatie-instrument;

Onderwerp :

•          Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen;

•          Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen;

 

Feiten:

Verweerders zijn een autofabrikant en een onafhankelijke concessiehouder. Verzoeker is een consument die een voertuig van deze autofabrikant heeft gekocht. Het voertuig is uitgerust met een dieselmotor die aan emissienorm Euro 5 voldoet. Voor deze motor werd met behulp van software in het motorbesturingssysteem gebruik gemaakt van uitlaatgasrecirculatie volgens twee bedrijfsmodi (omschakellogica). Tijdens de eerste modus, die alleen tijdens de procedure voor het testen van de emissies in laboratoriumomstandigheden plaatsvond, lag het uitlaatgasrecirculatiepercentage hoger dan tijdens de tweede bedrijfsmodus die onder normale rijomstandigheden plaatsvond. De Duitse federale dienst voor motorvoertuigen (KBA) had voor dit voertuig EG-typegoedkeuring afgegeven. De KBA was niet ingelicht over de omschakellogica. Indien zij daarvan wel op de hoogte zij zijn geweest, was de goedkeuring niet afgegeven. De verzoeker zou bij de aankoop van het voertuig hebben geweten van de ‘manipulatiesoftware’. Op 15 oktober 2015 heeft de KBA een aanvullend besluit houdende oplegging van bijkomende voorwaarden voor de EG-typegoedkeuring jegens de autofabrikant vastgesteld, waarbij de verwijdering van het verboden manipulatie-instrument werd gelast. Verzoeker heeft op 15 februari 2017 een software-update in het voertuig laten uitvoeren. De omschakellogica werd daarbij vervangen door een programma die ervoor zorgt dat de emissiebeheersingsmodus niet langer alleen in een testomgeving plaatsvindt, maar ook in bedrijfsomstandigheden, doch alleen wanneer de buitentemperatuur tussen 15 en 33 graden Celsius bedraagt.

 

Overweging:

De verwijzende rechter wil weten of het door verzoeker verworven voertuig een gebrek vertoonde toen het werd geleverd en of het gebrek werd hersteld, alsmede of verzoeker schade heeft geleden die door de autofabrikant is veroorzaakt. In dat kader stelt hij een drietal vragen aan het Hof. Met zijn eerste vraag wil hij weten aan welke precieze verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst een overdrager van een voertuig is gebonden. Met zijn tweede vraag wil de verwijzende rechter weten hoe hij moet omgaan met een ‘thermovenster’ die is ingevoerd door de software-update. Als laatste wil hij weten wat de gevolgen zijn van het feit dat de verzoeker op de hoogte was van het bestaan van de manipulatiesoftware op het moment van aankoop. 

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 2, lid 2, onder d), van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (PB 1999, L 171, blz. 12) aldus worden uitgelegd dat een voertuig dat binnen de werkingssfeer valt van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB 2007, L 171, blz. 1), de kwaliteit biedt die voor goederen van dezelfde soort normaal zijn en die de consument redelijkerwijs mag verwachten, wanneer het voertuig is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, en artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007, maar het voertuigtype desondanks een geldige EU-typegoedkeuring heeft verkregen, zodat het kan worden gebruikt in het wegverkeer?

2. Moet artikel 5, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus worden uitgelegd dat een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van deze verordening – dat zodanig is ontworpen dat de uitlaatgasrecirculatie, anders dan tijdens de testen in laboratoriumtestomstandigheden, in reële bedrijfsomstandigheden alleen maximaal effect sorteert wanneer de buitentemperatuur tussen 15 en 33 graden Celsius bedraagt –, op grond van artikel 5, lid 2, onder a), van die verordening kan toegestaan zijn, of is de toepassing van deze uitzonderingsbepaling reeds bij voorbaat uitgesloten doordat [Or. 3] de uitlaatgasrecirculatie enkel maximaal effect sorteert in omstandigheden die zich in delen van de Europese Unie slechts gedurende ongeveer zes maanden per jaar voordoen?

3. Moet artikel 3, lid 6, van richtlijn 1999/44/EG aldus worden uitgelegd dat een gebrek aan overeenstemming, erin bestaande dat een voertuig is uitgerust met een manipulatie-instrument dat volgens artikel 3, punt 10, juncto artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 verboden is, als een gebrek van geringe betekenis in de zin van de genoemde bepaling moet worden aangemerkt wanneer de verkrijger, hoewel de aanwezigheid van het verboden manipulatie-instrument en de werking daarvan hem bekend waren, het voertuig toch zou hebben gekocht?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-44/01); (C-562/15); (C-212/13); (C-309/12);

Specifiek beleidsterrein: IenW