C-146/23 Sad Rejonowy w Bialymstoku 

Contentverzamelaar

C-146/23 Sad Rejonowy w Bialymstoku 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    9 mei 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    25 juni 2023

Trefwoorden: bescherming van het rechtsstaatbeginsel, rechterlijke onafhankelijkheid

Onderwerp:

•            Artikelen 2 en 19, lid 1, tweede alinea, VEU.

•            Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Feiten:

Verzoeker XL is bij besluit van de president van de Republiek Polen in 2003 benoemd tot rechter. Het mechanisme voor de vaststelling van de grondslag van de bezoldiging van de rechters is in 2021 gewijzigd. Als uitgangspunt voor de overheidsbegroting voor het jaar 2021 is een „bevriezing” van de bezoldiging ingevoerd. Verzoeker wijst op een significante verlaging van de daadwerkelijk aan hem betaalde bezoldiging ten gevolge daarvan. Hij vordert zijn werkgever tot betaling van het verschil tussen de daadwerkelijk ontvangen en de mogelijk verschuldigde bezoldiging.

Overweging:

Verzoeker wijst op de strijdigheid van zowel het mechanisme van de wet inzake de organisatie van de gewone rechterlijke instanties (de p.u.s.p.) en de Poolse grondwet, als de Unieregelingen.  Volgens verzoeker is een jaarlijkse herhaalde regeling ingevoerd die tot doel heeft „om het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechters uit te schakelen, om voorwaarden te scheppen waardoor de beslissingen van de rechters kunnen worden beïnvloed en om de overname van een deel van de rechterlijke macht door de wetgevende en de uitvoerende macht mogelijk te maken”. Hij benadrukt daarbij de vooringenomenheid van het “bevriezen” van de aanpassing van de bezoldiging.

De verwijzende rechter merkt op dat artikel 19 VEU de taak om te waarborgen dat in het kader van de rechtsorde van de Unie een rechterlijke toetsing wordt verricht niet alleen aan het Hof toevertrouwt, maar tevens aan de nationale rechterlijke instanties. De lidstaten zijn gehouden om de toepassing en de eerbiediging van het Unierecht op hun grondgebied te verzekeren door de nodige maatregelen vast te stellen om de justitiabelen een daadwerkelijke rechtsbescherming te verzekeren. Volgens de rechtspraak van het Hof is het beginsel van onafhankelijkheid van de rechters bedoeld om een daadwerkelijke rechtsbescherming te waarborgen. De vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid behoren tot de kern van het recht op daadwerkelijke rechtsbescherming en van het grondrecht op een eerlijk proces. Naar het oordeel van de verwijzende rechter moet de ernst van de inbreuk op de rechterlijke onafhankelijkheid worden afgelezen aan de „bevriezing” van de aanpassing van de rechterlijke bezoldiging. Deze inbreuk houdt het risico in dat de bezoldiging van de rechters wordt verlaagd met de bedoeling om de rechterlijke macht ondergeschikt te maken aan de uitvoerende en de wetgevende macht. Volgens rechtspraak van het Hof is dit een mogelijke schending van het beginsel van de onafhankelijkheid van rechters. Derhalve is een uitlegging van de Unierechtelijke bepalingen vereist om het betalingsgeschil in het hoofdgeding te kunnen oplossen.

Prejudiciële vragen:

Moeten artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarin de waarden worden genoemd waarop de Europese Unie met betrekking tot de eerbiediging van de rechtsstaat berust, en artikel 19, lid 1, tweede alinea, van dat Verdrag, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin erop wordt gewezen dat de lidstaten een daadwerkelijke rechtsbescherming verzekeren door het recht op toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter te waarborgen, aldus worden uitgelegd dat het beginsel van onafhankelijkheid van de rechters in de weg staat aan een nationaalrechtelijke regeling die, met het oogmerk om de begrotingsuitgaven te beperken, aanleiding geeft tot een afwijking van het mechanisme voor de vaststelling van de bezoldiging van de rechters op basis van objectieve criteria die onafhankelijk zijn van de arbitraire inmenging door de uitvoerende en de wetgevende macht en die ertoe leidt dat de bezoldiging van de rechters blijvend wordt verlaagd, waardoor inbreuk wordt gemaakt op de grondwettelijke waarborgen dat de rechters worden bezoldigd in overeenstemming met de waardigheid van hun ambt en met de omvang van hun taken en dat de rechtspleging wordt uitgeoefend door onafhankelijke rechterlijke instanties en onafhankelijke rechters.

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Forumul Judecătorilor din România” e.a., C-83/19, C-127/19, C-195/19, C-291/19, C-355/19 en C-397/19. Prokurator Generalny, C-508/19. Heroverweging Simpson/Raad en HG/Commissie, C-542/18 RX-II en C-543/18 RX-II.  Polen/Parlement en Raad, C-157/21. Associação Sindical dos Juízes Portugueses, C-64/16.

Specifiek beleidsterrein: JenV, BZ