C-147/16 Karel de Grote Hogeschool - Katholieke Hogeschool Antwerpen

Contentverzamelaar

C-147/16 Karel de Grote Hogeschool - Katholieke Hogeschool Antwerpen

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   3 mei 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       19 mei 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   19 juni 2016
Trefwoorden: consumentenbescherming; ambtshalve toetsing

Onderwerp
Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

Verzoekster is een onderwijsinstelling. Zij heeft een geschil met een leerling (verweerster) over betaling van het inschrijfgeld (2012-2013 en 2013/2014) plus een bijdrage voor een studiereis. Verweerster kon het bedrag niet in één keer betalen; zij krijgt een betalingsregeling maar blijft, ook na aanmaning door verzoekster, in gebreke. In het renteloos afbetalingsplan is een boetebeding opgenomen van 10% per jaar over de uitstaande schuld en nog eens 10% daarvan voor de invorderingskosten. Verweerster wordt 27-11-2015 gedagvaard. Zij verschijnt niet en wordt niet vertegenwoordigd. Bij (verstek-)tussenvonnis van 04-02-2016 wordt de hoofdsom toegekend maar de beslissing over het bedrag aan rente en invorderingskosten wordt aangehouden omdat de rechter twijfelt aan de verenigbaarheid van de BEL regeling met EUrecht.

De verwijzende BEL rechter (kantonrechter Antwerpen) vraagt zich met name af of hij bij verstek ambtshalve mag onderzoeken of de overeenkomst tussen partijen onder het toepassingsgebied van de nationale regelgeving (implementatie van RL 93/13) valt, aangezien volgens BEL recht dat alleen is toegestaan indien de regelgeving van openbare orde is, en dat is naar BEL recht niet met zekerheid vastgesteld. Het HvJEU heeft weliswaar vastgesteld dat wanneer een overeenkomst onder het toepassingsgebied van de RL valt, de rechter ambtshalve moet onderzoeken of de overeenkomst eerlijk is, maar daarmee niet geoordeeld dat ambtshalve toetsing ook moet als nationale regels stellen dat de rechter enkel bevoegd is om ambtshalve na te gaan of de vordering in strijd is met de openbare orde. Daarnaast moet hij de vraag beantwoorden of verzoekster een ‘onderneming’ is in de zin van het EUrecht, aangezien dit op grond van de BEL regelgeving niet het geval is. En als laatste komt bij hem de vraag op of BEL recht strijdt met de RL door de regelgeving op onrechtmatige bedingen te beperken tot overeenkomsten tussen consumenten en ondernemingen. In de BEL wet is in 2010 de term ‘verkoper’ vervangen door ‘onderneming’. In de RL wordt wel gesproken van ‘verkopers’, zodat de RL op de overeenkomst tussen verzoekster en verweerster van toepassing is. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1. Is de nationale rechter, wanneer bij hem tegen een consument een vordering is ingesteld over de uitvoering van een overeenkomst en hij op grond van de nationale regels van procesrecht enkel bevoegd is ambtshalve na te gaan of de vordering in strijd is met nationale regels van openbare orde, op dezelfde wijze bevoegd om ambtshalve, zelfs bij verstek, na te gaan en vast te stellen dat de betrokken overeenkomst binnen de werkingssfeer van de richtlijn betreffende de oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten valt zoals geïmplementeerd in het Belgisch recht?
2. Is een vrije onderwijsinstelling die gesubsidieerd onderwijs verstrekt aan een consument bij de overeenkomst van het verstrekken van dit onderwijs tegen betaling van een inschrijvingsgeld eventueel te vermeerderen met bedragen ter terugbetaling van de door de onderwijsinstelling gemaakte kosten te beschouwen als een onderneming in de zin van het Europees recht?
3. Valt een overeenkomst tussen een consument en een vrije gesubsidieerde onderwijsinstelling die verband houdt met het verstrekken van gesubsidieerd onderwijs door deze instelling onder de werking van de Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en is een vrije onderwijsinstelling die gesubsidieerd onderwijs verstrekt aan een consument bij de overeenkomst van het verstrekken van dit onderwijs te beschouwen als een verkoper in de zin van de richtlijn?
Aangehaalde jurisprudentie: C-488/11 Asbeek Brusse
Specifiek beleidsterrein: VenJ en EZ

Gerelateerde documenten