C-148/22 Commune d Ans

Contentverzamelaar

C-148/22 Commune d Ans

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    5 mei 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    21 juni 2022

Trefwoorden : discriminatie, vrijheid van godsdienst, neutrale overheidsomgeving

Onderwerp :

Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep

Feiten:

Sinds 11-04-2016 is OP als juriste werkzaam bij de gemeente Ans (België) en bevoegd voor overheidsopdrachten en stedenbouw, waar zij op 11-10-2016 van rang B is bevorderd tot bureauchef in rang A. In januari 2021 heeft OP aan de gemeentelijke overheid laten weten dat zij op grond van een „spirituele en persoonlijke ontwikkeling” had besloten om vanaf 22-02-2021 op haar werk een hoofddoek te dragen. Op 18-02-2021 heeft de gemeente bij wijze van conservatoire maatregel een eerste individueel besluit genomen, met het opschrift „dragen van zichtbare tekens van een levensbeschouwelijke overtuiging op de werkplek/individueel verzoek/besluit”, waarbij aan OP het verbod werd opgelegd „om tot de vaststelling van een algemene regeling inzake het dragen van levensbeschouwelijke tekens in overheidsfuncties, op haar werkplek tekens van een levensbeschouwelijke overtuiging te dragen”. Op 29-03-2021 heeft de gemeente het arbeidsreglement voor het gemeentepersoneel gewijzigd. Artikel 9 daarvan, dat niet uitdrukkelijk op het dragen van zichtbare religieuze tekens zag, verbiedt voortaan elk personeelslid „het dragen van enig zichtbaar teken dat kan wijzen op zijn ideologische of levensbeschouwelijke dan wel politieke of religieuze overtuiging”. Voorts preciseert dit artikel dat deze regel zowel bij contact met het publiek als ten opzichte van hiërarchische meerderen en onder collega’s geldt. OP maakt bezwaar tegen die handelingen omdat zij inbreuk maken op haar godsdienstvrijheid.

Overweging:

Wat de twee individuele besluiten van 18 en 26-02-2021 betreft, waarbij het verbod wordt opgelegd om het teken (de islamitische hoofddoek) te dragen zoals OP voornemens was, zij maken een direct onderscheid op grond van een religieuze of filosofische overtuiging. Rekening houdend met het feit dat OP hoofdzakelijk een kantoorfunctie verricht (zonder contact met gebruikers van openbare dienstverlening), zijn er geen wezenlijke en doorslaggevende beroepsvereisten die een dergelijk direct onderscheid rechtvaardigen. De vordering tot staking van OP is derhalve gegrond voor zover zij gericht is tegen de twee individuele besluiten. Wat het (nieuwe) artikel 9 van het arbeidsreglement betreft, dat maakt geen direct onderscheid op grond van een religieuze of filosofische overtuiging. In casu komt het betrokken arbeidsreglement op het eerste gezicht neer op indirecte discriminatie, dat wil zeggen, een indirect onderscheid dat niet op basis van een legitiem doel kan worden gerechtvaardigd dan wel onevenredig is. De bepaling die exclusieve neutraliteit oplegt, is inderdaad ogenschijnlijk neutraal, zowel qua filosofische of religieuze overtuiging als qua geslacht. Los van de gedifferentieerde toepassing ervan, blijkt de dwingende maatschappelijke behoefte waarnaar wordt verwezen om een inmenging in de godsdienstvrijheid te rechtvaardigen, toch niet zo evident wanneer in kantoorfuncties zonder contact met gebruikers de exclusieve neutraliteit extensief wordt opgelegd.

Prejudiciële vragen:

1) Kan artikel 2, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep aldus worden uitgelegd dat het toelaat dat een overheidsdienst een volkomen neutrale overheidsomgeving creëert en het derhalve alle personeelsleden, ongeacht of zij in contact komen met het publiek, verbiedt om tekens van een overtuiging te dragen?

2) Kan artikel 2, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep aldus worden uitgelegd dat het toelaat dat een overheidsdienst een volkomen neutrale overheidsomgeving creëert en het derhalve alle personeelsleden, ongeacht of zij in contact komen met het publiek, verbiedt om tekens van een overtuiging te dragen, ook al lijkt dit neutrale verbod in meerderheid vrouwen te raken en dus mogelijk een verkapte discriminatie op grond van geslacht is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-804/18 en C-341/19), G4S Secure Solutions (C-157/15),

Specifiek beleidsterrein: SZW