C-152/20 en C-218/20

Contentverzamelaar

C-152/20 en C-218/20

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     27 juli 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     13 september 2020

Trefwoorden : rechtskeuzebeding; arbeidsrecht

Onderwerp :

Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I, hierna: verordening)

 

Feiten:

De zaken C-152/20 en C-218/20 worden hierna gezamenlijk beschreven. In beide zaken zijn de verzoekers tewerkgesteld als vrachtwagenchauffers door de verweerders, en hebben de verzoekers gewerkt in de EU. De verzoekers stellen dat zij de arbeid gewoonlijk in Duitsland (resp. Italië), hebben verricht. Zij zouden daarom recht hebben op het Duitse (resp. Italiaanse), minimumloon in plaats van het Roemeense minimumloon dat zij hebben ontvangen. In de verzoekschriften werd onder meer gevorderd dat verweersters worden veroordeeld tot betaling van het loon waar zij krachtens de verordening recht op hebben. In C-152/20 stelt de verweerster dat verzoekers werkten op vrachtwagens met een Roemeens kenteken op basis van transportvergunningen die overeenkomstig de Roemeense wet waren afgegeven, en dat de vennootschap alle instructies gaf aangezien het werk vanuit Roemenië werd gecoördineerd. In C-218/20 stelt de verweerster dat de partijen bij de individuele arbeidsovereenkomst het Roemeense recht als het toepasselijke recht hadden gekozen, zodat artikel 8 van de verordening niet van toepassing zou zijn. Verzoekers betogen dat de plaats van waaruit de vervoeropdrachten werden uitgevoerd en van waaruit zij instructies ontvingen Duitsland (resp. Italië) was, dat de vrachtwagens waren gestald op Duits (resp. Italiaans) grondgebied, dat de plaatsen waar het vervoer hoofdzakelijk werd verricht en de plaatsen waar de goederen werden gelost in Duitsland (resp. Italië) lagen, en dat zij na opdrachten terugkeerden naar een plaats in Duitsland (resp. Italië).

 

Overweging:

In die omstandigheden heeft de verwijzende rechter, op verzoek van de verzoekers, besloten het Hof vragen voor te leggen over de uitlegging van de artikelen 3 en 8 van de verordening. Mocht het Hof oordelen dat een dergelijke nationale regeling en praktijk in strijd zijn met artikel 3 van verordening nr. 593/2008, dan kan de rechter dit bindende rechtskeuzebeding uit de overeenkomst schrappen.

 

Prejudiciële vragen:

1) Dient artikel 8 van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) aldus te worden uitgelegd dat de keuze van het op de individuele arbeidsovereenkomst toepasselijke recht de toepassing uitsluit van het recht van het land waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid heeft verricht, of dat het feit dat er een rechtskeuze is gemaakt de toepassing van artikel 8, lid 1, tweede volzin, van de verordening uitsluit?

2) Dient artikel 8 van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 aldus te worden uitgelegd dat het minimumloon dat van toepassing is in het land waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid heeft verricht, een recht is dat valt onder „bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken op grond van het recht dat [...] toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van een rechtskeuze” in de zin van artikel 8, lid 1, tweede volzin, van de verordening?

3) Dient artikel 3 van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 aldus te worden uitgelegd dat vermelding in de individuele arbeidsovereenkomst van de bepalingen van het Roemeense arbeidswetboek een keuze voor het Roemeense recht inhoudt, voor zover het in Roemenië algemeen bekend is dat de werkgever de inhoud van de individuele arbeidsovereenkomst vooraf vaststelt?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-29/10;

Specifiek beleidsterrein: JenV; SZW;