C-153/13 Pohotovost
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 3 juni 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 20 juni 2013 Schriftelijke opmerkingen: 20 juli 2013 Trefwoorden: consumentenbescherming; handvest grondrechten
Onderwerp: Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten
Verzoekster is kredietverstrekker. Zij leent eind 2002 aan Jan Soroka SKK 10.000 (= € 332). In het contract is een mandaatverlening aan een advocaat (Kusnir) opgenomen, waarvoor Soroka tegelijk met de overeenkomst tekent. Er is geen kostenpercentage in de overeenkomst opgenomen en de boete voor wanbetaling is 0.25% per dag (is op jaarbasis 91,25%). Op 27 maart 2003 heeft Kušnír Martin Paiček gemachtigd om de schuld uit de consumentenkredietovereenkomst namens de consument te erkennen in een notariële akte (die in SLW recht gelijk is aan een executoriale titel) verleden voor notaris Ľubomír Vlha. In mei verzoekt Kusnir een gerechtsdeurwaarder de tenuitvoerlegging van de notariële akte ter hand te nemen. Deze wordt in juni 2003 gemandateerd om de executie uit te voeren. Dan zijn we ineens acht jaar verder: in 2011 geeft de vereniging voor consumentenbescherming HOOS te kennen te willen interveniëren in de procedure aan de zijde van Soroka en vraagt schorsing van de tenuitvoerlegging. Dat verzoek wordt in april 2012 afgewezen op de grond dat interventie alleen is toegestaan in een procedure op tegenspraak. HOOS gaat tegen die beslissing in beroep. De Rb stelt haar in het gelijk omdat volgens het SLW BW de erkenning van de schuld door de advocaat en niet door de schuldenaar wegens belangenconflict ongeldig is. Verzoekster gaat tegen die beslissing in beroep omdat de notariële akte in overeenstemming zou zijn met de wet. In oktober 2012 heeft de hoogste SLW rechter uitspraak gedaan in een soortgelijke procedure waarin hij beslist dat interventie door HOOS in dit soort procedures niet mogelijk is.
De verwijzende SLW rechter vraagt zich af of het oordeel van de hoogste rechter verenigbaar is met het Europese recht en stelt het HvJEU de volgende vragen: l. Moet richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, in samenhang met de artikelen 47 en 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een regeling van een lidstaat zoals in de onderhavige zaak, op grond waarvan een rechtspersoon die zich ten doel stelt de rechten van consumenten te beschermen, niet mag interveniëren in de tenuitvoerleggingsprocedure aan de zijde van een consument jegens wie een executoriale titel ten uitvoer wordt gelegd voor de terugvordering van een krediet uit een consumentenovereenkomst, terwijl die consument niet door een advocaat wordt vertegenwoordigd? 2. Moet de in de eerste vraag aangehaalde regeling van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het grondrecht op rechterlijke bescherming van de consument en van de interveniënt in de procedure in de zin van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten wordt geschonden, indien een rechtspersoon die zich ten doel stelt de rechten van consumenten te beschermen, niet wordt toegelaten tot interventie in de tenuitvoerleggingsprocedure en de consument niet door een advocaat wordt vertegenwoordigd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-40/08 Asturcom; C-76/10 beschikking Pohotovost Specifiek beleidsterrein: VenJ Mede EZ