C-153/21 Ministre de l Immigration et de l Asile

Contentverzamelaar

C-153/21 Ministre de l Immigration et de l Asile

Prejudiciële hofzaak C-153/21 Ministre de l’Immigration et de l’Asile

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik
hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     12 mei 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     28 juni 2021

Trefwoorden : asiel; migratie;

Onderwerp :

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

-           Richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming;

-           Richtlijn 2011/95/EU inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming;

Feiten:

A en B hebben de Syrische nationaliteit en hebben in Griekenland voor henzelf en hun minderjarige kinderen internationale bescherming verkregen. Nadat zij in Griekenland dakloos werden, een van hun kinderen met kanker werd gediagnoseerd en in een ziekenhuis 350km verderop kon worden geholpen terwijl het gezin in parken en bij vrienden overnachtte, hebben A en B besloten in Luxemburg om internationale bescherming te verzoeken. B was inmiddels zwanger van C en kind C werd in Luxemburg geboren. In Luxemburg werden de verzoeken om internationale bescherming niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoekers de vluchtelingenstatus genoten in Griekenland. Het gezin werd opgedragen het grondgebied te verlaten, wat ook in het voordeel van kind C zou zijn aangezien Griekenland per mail had aangegeven dat het gezin (inclusief kind C) zal worden teruggenomen en dat kind C bij aankomst en na registratie dezelfde verblijfstitel zal verkrijgen als die van de andere gezinsleden en dezelfde voordelen zal kunnen hebben als die welke zijn toegekend aan personen die internationale bescherming in Griekenland genieten. Verzoekers vorderen nietigverklaring van het besluit van de minister, en voeren o.a. de slechte omstandigheden in Griekenland aan onder verwijzing naar rechtspraak van het EHRM.

Overweging:

De Griekse autoriteiten erkennen in hun e-mail dat het kind C geen internationale bescherming in hun land geniet, en wijzen erop dat dit kind een verblijfstitel, alsmede de in de artikelen 24 tot en met 35 van richtlijn 2011/95 genoemde voordelen zal kunnen verkrijgen, mits zijn ouders daarom verzoeken en zij een geboortecertificaat van hun kind overleggen. Aangezien de minister het bestreden besluit heeft onderbouwd met het feit dat het kind C de aan deze status verbonden voordelen zal krijgen, dienen de woorden „internationale bescherming heeft toegekend” in artikel 33(a)2) van richtlijn 2013/32, gelezen in samenhang met artikel 23 van richtlijn 2011/95, betreffende de instandhouding van het gezin, en met artikel 24 van het Handvest, te worden uitgelegd.

Prejudiciële vraag:

Kan artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, gelezen in samenhang met artikel 23 van richtlijn 2011/95/EU inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, en met artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in die zin worden uitgelegd dat het verzoek om internationale bescherming dat de ouders namens hun minderjarige kind hebben ingediend in een andere lidstaat (in casu Luxemburg) dan de lidstaat die eerder alleen aan de ouders en broers en zusters van het kind internationale bescherming heeft verleend (in casu Griekenland), niet-ontvankelijk mag worden verklaard, op grond dat de autoriteiten van het land dat aan die ouders, broers en zusters, vóór hun vertrek en vóór de geboorte van het kind, internationale bescherming heeft verleend, verzekeren dat dit kind bij zijn aankomst en bij de terugkeer van de overige gezinsleden, een verblijfstitel en dezelfde voordelen zal kunnen verkrijgen als die welke worden toegekend aan personen die internationale bescherming genieten, maar zij echter niet stellen dat aan het kind een eigen status van internationale bescherming zal worden toegekend?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-297/17; C-318/17, C-319/17 en C-438/17 C-163/17; C. K. e.a. C-578/16 PPU; C-652/16; Bundesrepublik Deutschland C-720/20;

Specifiek beleidsterrein: JenV-DMB;