C-154/18

Contentverzamelaar

C-154/18

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    18 april 2018
Schriftelijke opmerkingen:                     4 juni 2018

Trefwoorden: discriminatie; ambtenaren; arbeidsrecht

Onderwerp:
-           Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep.

Feiten:

Verzoekers zijn in 2011 aangesteld als leerkracht aan een nationale basisschool. Datzelfde jaar heeft de Ierse regering een besluit genomen om het salaris van nieuwkomers in Ierse overheidsdienst, waaronder leerkrachten, te verminderen met 10% in elke trap van de salarisschaal ten opzichte van dat van ambtenaren die hun dienstverband vóór 2011 waren begonnen. Daarnaast is besloten dat alle nieuw aangestelde leerkrachten in de eerste trap van de toepasselijke salarisschaal werden ingedeeld. Dit verschilde met de eerdere praktijk, waarbij de starters in de eerste of tweede salaristrap werden ingedeeld. Dit besluit werd genomen met het doel het ernstige tekort in de overheidsfinanciën te corrigeren. Bovendien stelde de staat de verplichting te hebben tot nakoming van een collectieve overeenkomst met vakbonden van ambtenaren, waaronder leerkrachten, waardoor de beloning van ambtenaren die onder die collectieve overeenkomst vielen niet verder kon worden verlaagd. Deze maatregelen van de staat hebben tot gevolg dat er twee categorieën werknemers zijn die als gelijkwaardig beschouwd werk verrichten en verschillend worden beloond, met een duidelijk leeftijdsverschil tussen beide groepen. Tegen deze achtergrond voeren verzoekers aan dat de introductie van deze regelingen (en meer in het bijzonder het feit dat deze uitsluitend worden toegepast op nieuwkomers) discriminatie op grond van leeftijd is. Die bewering is gebaseerd op de stelling dat degenen die in 2011 hun loopbaan als leerkracht zijn begonnen, over het algemeen jonger zijn dan degenen die het vak op dat moment reeds uitoefenden. Verzoekers eisen dan ook gelijke beloning en compensatie van de vermeende discriminerende behandeling. Verweerder stelt dat geen sprake is van discriminatie op grond van leeftijd.

Overweging:

Volgens vaste rechtspraak van het Hof is sprake van indirecte discriminatie wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een beschermd kenmerk “bijzonder benadeelt”. Men kan zich tegen een beschuldiging van indirecte discriminatie verzetten door aan te tonen dat de vermeende bepaling, maatstaf of handelwijze objectief gerechtvaardigd is op gronden die geen verband houden met het betrokken beschermde kenmerk. Ook blijkt uit rechtspraak van het Hof dat het criterium van anciënniteit voor het bepalen van beloningen op zich aanvaardbaar is, aangezien het een middel is om anciënniteit en extra ervaring te belonen. Daarbij  komt dat volgens het Hof een werkgever discriminatie niet kan rechtvaardigen op de enkele grond dat het vermijden van die discriminatie hogere kosten voor hem zou meebrengen. Ook het belang van goede arbeidsverhoudingen is onvoldoende rechtvaardiging voor een discriminerend verschil in beloning. Nu in casu op dit terrein nieuwe Unierechtelijke vragen spelen, is de Ierse rechter overgegaan tot het stellen van prejudiciële vragen.

Prejudiciële vragen:

1) Is er sprake van indirecte leeftijdsdiscriminatie in de zin van artikel 2, [lid 2,] onder b), van richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, indien een lidstaat in zijn hoedanigheid van werkgever lagere salarisschalen invoert voor nieuwkomers in het vak van leerkracht aan een nationale basisschool, terwijl hij de beloning van de leerkrachten die reeds in dienst zijn ongemoeid laat, waarbij:
a) de herziene salarisschalen en de bestaande salarisschalen van toepassing zijn op alle leerkrachten in de respectieve categorieën, ongeacht hun leeftijd;
b) er op het tijdstip waarop zij werden aangesteld en in de respectieve schalen werden geplaatst geen verschil in leeftijdsprofiel was tussen degenen in de groep met de hogere beloning en die in de groep met de lagere beloning;
c) de invoering van de herziene salarisschalen heeft geresulteerd in een substantieel verschil in beloning tussen twee groepen leerkrachten die gelijkwaardig werk verrichten;
d) de gemiddelde leeftijd van degenen die in de lagere salarisschalen zijn geplaatst, lager is dan die van degenen die in de oorspronkelijke salarisschalen zijn geplaatst;
e) uit de statistieken van de staat is gebleken dat op het tijdstip waarop de lagere salarisschalen werden geïntroduceerd, 70 % van de aangestelde leerkrachten 25 jaar of jonger was en wordt erkend dat dit kenmerkend is voor het leeftijdsprofiel van nieuw komende leerkrachten aan nationale basisscholen in elk willekeurig jaar, en
f) leerkrachten aan nationale basisscholen die in 2011 of later zijn aangesteld, duidelijk financieel worden benadeeld in vergelijking met hun onderwijzende collega’s die vóór 2011 zijn aangesteld? [Or. 10]

2) Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend is, kan de invoering van de lagere salarisschalen objectief worden gerechtvaardigd door de eis dat de kosten van de overheidsdienst op de middellange tot de lange termijn structureel moesten worden verminderd, gelet op de budgettaire beperkingen waarmee de staat werd geconfronteerd en/of het belang om de arbeidsverhoudingen met bestaande ambtenaren niet te verstoren?

3) Zou het antwoord op vraag 2 anders luiden indien de staat een vergelijkbare besparing had kunnen realiseren door de beloning van alle leerkrachten met een aanzienlijk lager bedrag te verminderen dan het bedrag van de vermindering die alleen op nieuw aangestelde leerkrachten is toegepast?

4) Zou het antwoord op de vragen 2 of 3 anders luiden indien het besluit om de salarisschalen voor leerkrachten die reeds in dienst waren niet te verlagen, was genomen conform de collectieve overeenkomst tussen de overheid als werkgever en de ambtenarenvakbonden, waarin de overheid had toegezegd  de beloning van bestaande ambtenaren van wie de beloningen voorheen reeds waren verlaagd niet verder te verminderen, ook [met het oog op] de eventuele gevolgen voor de arbeidsverhoudingen van een verzuim om die overeenkomst na te komen, gelet op het feit dat de nieuwe, in 2011 geïntroduceerde salarisschaal geen deel uitmaakte van een die collectieve overeenkomst?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Cadman, C-17/05; Hill en Stapleton, C-243/95; Kenny e.a., C-427/11

Specifiek beleidsterrein: SZW, BZK