C-154/20 Kemwater ProChemie

Contentverzamelaar

C-154/20 Kemwater ProChemie

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     12 februari 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     29 maart 2021

Trefwoorden : btw; aftrek voorbelasting; neutraliteitsbeginsel;

Onderwerp :

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;

Feiten:

Verzoekster is een Tsjechische handelsvennootschap. Op 25-04-2012 heeft de belastingdienst jegens verzoekster een belastingcontrole uitgevoerd waarna de belastingdienst heeft geweigerd in te stemmen met de btw-aftrek die verzoekster had toegepast op basis van belastingdocumenten waarin Viasat als dienstverrichter werd vermeld. Niet kon worden vastgesteld wie de reclamediensten daadwerkelijk heeft verricht. Om deze redenen heeft de belastingdienst op 20-12-2013 een naheffingsaanslag opgelegd en heeft de dienst verzoekster bovendien voor elk tijdvak een boete opgelegd. Op 18-03-2015 heeft verweerster het door verzoekster ingestelde bezwaar tegen deze beschikkingen verworpen. Verzoekster heeft hierop beroep ingesteld. De rechter heeft vervolgens het bestreden besluit van verweerster nietig verklaard. Verweerster heeft cassatieberoep ingesteld onder het betoog dat het bewijs over de identificatie van de door de belastingplichtige vermelde dienstverrichter en de omvang van de aangegeven diensten worden betwist. Volgens verweerster bestaan er twijfels over de vraag of Viasat haar fiscale verplichtingen heeft vervuld, aangezien niet is aangetoond dat zij de aangegeven diensten daadwerkelijk heeft verricht.

Overweging:

In de onderhavige zaak moet de verwijzende rechter beslissen op de vraag of het recht op aftrek van voorbelasting kan worden betwist wanneer niet bekend is wie de diensten waarvoor de ontvanger het recht op aftrek uitoefent, daadwerkelijk heeft verricht. Tsjechië maaakt gebruik van de uitzondering van artikel 287 van richtlijn 2006/112 (in voorkomend geval van de artikelen 284 tot en met 286 van richtlijn 2006/112). Als gevolg van de omzetting daarvan is een persoon slechts tot voldoening van de btw gehouden indien hij een vereiste minimumomzet behaalt of indien hij vrijwillig voor btw-doeleinden is geregistreerd. In deze situatie is het niet mogelijk uit te maken of de persoon die de levering daadwerkelijk heeft verricht, een belastingplichtige was en staat dus niet vast of aan een van de materiële voorwaarden voor de uitoefening van het recht op belastingaftrek is voldaan. De verwijzende rechter is er zich bewust van dat het Hof zich eerder heeft uitgesproken over een soortgelijke situatie. Noch in de beschikking in de zaak Signum Alfa Sped noch in het arrest Max Pen is evenwel in ruimere zin gekeken naar de betekenis van de uitzonderingen waarop de lidstaten een beroep kunnen doen krachtens artikel 287 van richtlijn 2006/112 (in voorkomend geval krachtens de artikelen 284 tot en met 286). In casu is de gebruikmaking van deze uitzondering van kapitaal belang.

Prejudiciële vragen:

1. Is het verenigbaar met richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde dat aan de uitoefening van het recht op aftrek van voorbelasting de voorwaarde wordt gesteld dat de belastingplichtige voldoet aan de verplichting te bewijzen dat de door hem in het kader van een belastbare handeling ontvangen prestatie door een andere specifieke belastingplichtige is verricht?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan aan een belastingplichtige het recht op aftrek van voorbelasting worden ontzegd indien hij de genoemde bewijsverplichting niet vervult, ook al is niet aangetoond dat hij wist of had kunnen weten dat hij bij de verwerving van de betrokken goederen of diensten betrokken was bij belastingfraude?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-277/14; Commissie/Frankrijk, 50/87;, C-285/11; C-137/02; C-63/04; C-324/11; C-33/13; C-18/13; C-446/15; C-518/14; C-438/09; C-255/02; C-354/03, C-355/03 en C-484/03; C-230/94; C-516/14; C-78/12; C-184/05;, C-664/16;

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal