C-155/20 Volkswagen Bank et Skoda Bank

Contentverzamelaar

C-155/20 Volkswagen Bank et Skoda Bank

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    8 juni 2020
Schriftelijke opmerkingen:                    25 juli 2020

Trefwoorden : Consumentenkredietovereenkomst – Herroepingsrecht – Te vermelden informatie – Richtlijn 2008/48/EG – Verwerking van het herroepingsrecht - Rechtsmisbruik

Onderwerp :

•          Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de raad;

 

Feiten:

Aan het verzoek om een prejudiciële beslissing in deze zaak liggen drie gevoegde zaken ten grondslag. De zaak RT/Volkswagen Bank betreft een kredietovereenkomst die verzoeker met Volkswagen Bank heeft afgesloten, bestemd voor de aankoop van een VW Passat. Verkoper van het voertuig was een autodealer in Ravensburg (Duitsland). De aankoopprijs bedroeg 15.750 EUR. Verzoeker deed een aanbetaling van 5.000 EUR aan verkoper en financierde het resterende bedrag van 10.750 EUR via de eerdergenoemde kredietovereenkomst. Verkoper trad op als kredietbemiddelaar voor verweerster en bediende zich daarbij van de door verweerster ter beschikking gestelde modelovereenkomsten. In de kredietovereenkomst was overeengekomen dat verzoeker het geleende bedrag vanaf 15 januari 2015 diende terug te betalen in 48 vast maandtermijnen. Kort voordat verzoeker zijn betalingsverplichtingen uit de kredietovereenkomst volledig was nagekomen, heeft hij bij brief van 22 november 2018 zijn wilsverklaring tot het sluiten van de kredietovereenkomst herroepen. Hij is van mening dat de herroeping geldig is, aangezien de herroepingstermijn wegens het verstrekken van gebrekkige en/of onjuiste verplichte informatie niet is ingegaan. Derhalve vordert hij jegens verweerster terugbetaling van de reeds verrichte termijnbetalingen en van de aanbetaling aan verkoper, beide in ruil voor de teruggave van het voertuig. Verweerster acht de vordering ongegrond, aangezien zij verzoeker naar behoren in kennis heeft gesteld van alle verplichte informatie en de herroepingstermijn is verstreken. Voorts voert verweerster rechtsverwerking en misbruik van recht aan, aangezien verzoeker het herroepingsrecht niet mag aangrijpen om zich, geruime tijd na het sluiten van de overeenkomst en zich onberispelijk te hebben gekweten van zijn contractuele verplichtingen, alsook na gebruik en genot van het voorwerp van de kredietovereenkomst, alsnog aan zijn contractuele verplichtingen te onttrekken. In de andere twee zaken spelen soortgelijke feiten.

 

Overweging:

Met betrekking tot vragen 1 tot en met 3 wijst de verwijzende rechter op de punten 7 tot en met 44 van zijn eerdere verwijzing in zaak C-33/20 Volkswagen Bank. De vragen in C-33/20 en de onderhavige zaak zijn namelijk identiek, behalve dat in de onderhavige zaak nog de overwegingen aangaande de verwerking en het misbruik van het herroepingsrecht worden toegevoegd. Vraag 4 is relevant omdat als één van beide sub-vragen bevestigend wordt beantwoord, de verwerende partijen niet met succes kunnen aanvoeren dat het herroepingsrecht van de respectieve partijen is verwerkt. Aangaande vraag 5, met betrekking tot misbruik van het herroepingsrecht, merkt de verwijzende rechter op dat de rechtspraak en literatuur over dit onderwerp uiteenlopende opvattingen huldigen. Derhalve is het volgens de verwijzende rechter ook hier van doorslaggevend belang welke Unierechtelijke rechtsbeginselen toepassing vinden op het argument van misbruik van het herroepingsrecht overeenkomstig artikel 14, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 2008/48.

 

Prejudiciële vragen:

1)         Moet artikel 10, lid 2, onder 1), van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad aldus worden uitgelegd dat in de kredietovereenkomst

a)         de bij het sluiten ervan geldende vertragingsrentevoet in absolute cijfers moet worden meegedeeld, althans op zijn minst de geldende referentierentevoet (in dit geval de basisrente volgens § 247 BGB) aan de hand waarvan de geldende vertragingsrentevoet kan worden vastgesteld door een opslag (in casu van vijf procentpunten overeenkomstig § 288, lid 1, tweede volzin, BGB)?

b)         concrete informatie moet worden gegeven over het mechanisme voor de aanpassing van de vertragingsrentevoet, althans op zijn minst moet worden verwezen naar de nationale bepalingen waaruit de aanpassing van de vertragingsrentevoet kan worden afgeleid (§§ 247, 288, lid 1, tweede volzin, BGB)?

2)         Moet artikel 10, lid 2, onder r), van richtlijn 2008/48/EG aldus worden uitgelegd dat de kredietovereenkomst een concrete, voor de consument begrijpelijke methode voor de vaststelling van de aflossingsboete moet bevatten, zodat de consument in het geval van vervroegde aflossing het bedrag van de aflossingsboete op zijn minst bij benadering kan berekenen?

3)         Moet artikel 10, lid 2, onder s), van richtlijn 2008/48/EG aldus worden uitgelegd dat

a)         in de kredietovereenkomst ook de in het nationale recht geregelde rechten van beëindiging van de partijen bij de kredietovereenkomst, in het bijzonder ook het recht van de kredietnemer tot beëindiging wegens gewichtige redenen als bedoeld in § 314 BGB in het geval van kredietovereenkomsten van bepaalde duur, moeten worden vermeld?

b)         [indien de bovenstaande vraag a) ontkennend wordt beantwoord] het niet in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke de vermelding van een nationaal bijzonder opzeggingsrecht behoort tot de verplicht te vermelden informatie in de zin van artikel 10, lid 2, onder s), van richtlijn 2008/48/EG?

c)         in de kredietovereenkomst bij alle rechten van beëindiging van de partijen bij de kredietovereenkomst moet worden gewezen op de respectieve vorm- en termijnvereisten van de beëindigingsverklaring bij de uitoefening van het recht van beëindiging?

4)         Is het in het geval van een consumentenkredietovereenkomst uitgesloten dat de kredietgever het argument van rechtsverwerking aanvoert tegen de uitoefening van het herroepingsrecht door de consument overeenkomstig artikel 14, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 2008/48/EG,

a)         wanneer een van de verplichte inlichtingen als bedoeld in artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48/EG niet naar behoren in de kredietovereenkomst is opgenomen en evenmin achteraf naar behoren is meegedeeld, met als gevolg dat de herroepingstermijn overeenkomstig artikel 14, lid 1, van richtlijn 2008/48/EG niet is ingegaan?

b)         [indien de bovenstaande vraag a) ontkennend wordt beantwoord] wanneer het argument van rechtsverwerking in wezenlijke mate steunt op de verstreken tijd sinds het sluiten van de overeenkomst en/of de volledige uitvoering van de overeenkomst door beide partijen en/of de beschikking van de kredietgever over het afgeloste leningsbedrag of de teruggave van de zekerheden en/of (in het geval van een aan de kredietovereenkomst gekoppelde koopovereenkomst) op het gebruik of de vervreemding van het gefinancierde goed door de consument, maar de consument tijdens de relevante periode en op het tijdstip dat de relevante omstandigheden zich voordeden, niet wist en ook niet had moeten weten dat zijn herroepingsrecht in stand was gebleven, en ook de kredietgever er niet van kon uitgaan dat de consument over deze kennis beschikte?

5)         Is het in het geval van een consumentenkredietovereenkomst uitgesloten dat de kredietgever het argument van misbruik van recht aanvoert tegen de uitoefening van het herroepingsrecht door de consument overeenkomstig artikel 14, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 2008/48/EG,

a)         wanneer een van de verplichte inlichtingen als bedoeld in artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48/EG niet naar behoren in de kredietovereenkomst is opgenomen en evenmin achteraf naar behoren is meegedeeld, met als gevolg dat de herroepingstermijn overeenkomstig artikel 14, lid 1, van richtlijn 2008/48/EG niet is ingegaan?

b)         [indien de bovenstaande vraag a) ontkennend wordt beantwoord] wanneer het argument van misbruik van recht in wezenlijke mate steunt op de verstreken tijd sinds het sluiten van de overeenkomst 4 en/of de volledige uitvoering van de overeenkomst door beide partijen en/of de beschikking van de kredietgever over het afgeloste leningsbedrag of de teruggave van de zekerheden en/of (in het geval van een aan de kredietovereenkomst gekoppelde koopovereenkomst) op het gebruik of de vervreemding van het gefinancierde goed door de consument, maar de consument tijdens de relevante periode en op het tijdstip dat de relevante omstandigheden zich voordeden, niet wist en ook niet had moeten weten dat zijn herroepingsrecht in stand was gebleven, en ook de kredietgever er niet van kon uitgaan dat de consument over deze kennis beschikte?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-33/20); (C-163/07 P); (C-209/12);

Specifiek beleidsterrein: EZK