C-156/20 Zipvit

Contentverzamelaar

C-156/20 Zipvit

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     26 mei 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     12 juli 2020

Trefwoorden : btw; neutraliteitsbeginsel;

Onderwerp :

-           Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

 

Feiten:

Zipvit is een handelaar die gebruik heeft gemaakt van de diensten van Royal Mail (openbare postdienst). Zowel Royal Mail als Zipvit gingen er - te goeder trouw - per vergissing van uit dat de prestatie was vrijgesteld van btw. Zoals het Hof daarna in C-357/07 heeft vastgesteld, had in feite het normale btw-tarief moeten worden toegepast. De belastingautoriteit heeft te goeder trouw dezelfde vergissing begaan. Ingevolge de vergissing heeft Zipvit slechts de handelsprijs betaald en kan hij nu niet worden gedwongen om het extra btw-bedrag te voldoen. Royal Mail heeft ook geen btw aan de belastingautoriteit afgedragen en het ziet er niet naar uit dat hij thans kan worden gedwongen om dat btw-bedrag alsnog af te dragen. Ondanks alles blijft Zipvit bij zijn standpunt dat hij volgens artikel 168a) van de btw-richtlijn aanspraak kan maken op aftrek van voorbelasting in de vorm van btw die voor dergelijke prestaties verschuldigd was of die volgens de wet wordt geacht begrepen te zijn in de prijs die door Royal Mail voor elke dienst werd aangerekend. De belastingautoriteit stelt daarentegen dat 1) er geen btw verschuldigd of voldaan is, zodat niet kan worden verzocht om teruggaaf van voorbelasting, en/of 2) dat uit de facturen niet is gebleken dat er btw verschuldigd was, en aangezien Zipvit in geen enkel stadium in het bezit was van facturen waarop was vermeld dat btw verschuldigd was alsook het bedrag ervan, had hij dus geen recht op teruggaaf van voorbelasting. Zipvit antwoordt op punt 1) dat de btw, als onderdeel van de prijs, moet worden geacht te zijn voldaan (of verschuldigd te zijn), en op punt 2) dat alle relevante feiten bekend zijn en hij met andere middelen het bewijs kan leveren van het bedrag aan btw die voor iedere prestatie verschuldigd of voldaan is.

 

Overweging:

Zipvit vordert een bedrag van 415.746,- GBP, plus rente, aan voorbelasting over de desbetreffende prestaties. De onderhavige procedure is een testcase ten aanzien van de door Royal Mail verrichte diensten waarbij dezelfde vergissing is begaan. Blijkens de door de verwijzende rechter ontvangen ramingen ligt het totaalbedrag aan vorderingen tegen de belastingautoriteit tussen ongeveer 500 miljoen GBP en 1 miljard GBP.

 

Prejudiciële vragen:

1) Indien (i) een belastingautoriteit, de leverancier of dienstverrichter en de belastingplichtige handelaar Europese btw-wetgeving onjuist interpreteren en een tegen het normale tarief belastbare prestatie als vrijgesteld van btw beschouwen, (ii) de overeenkomst tussen de leverancier of dienstverrichter en de handelaar bepaalt dat de opgegeven prijs voor de prestatie exclusief btw is en dat indien btw verschuldigd is, de handelaar de kosten daarvan moet dragen, (iii) de leverancier of dienstverrichter de verschuldigde extra btw nooit heeft gevorderd en niet meer kan vorderen van de handelaar, en (iv) de belastingdienst de btw die voldaan had moeten zijn, niet heeft gevorderd of (wegens verjaring) niet meer kan vorderen van de leverancier of dienstverrichter, heeft de richtlijn dan tot gevolg dat de werkelijk betaalde prijs bestaat uit een verschuldigd nettobedrag en de btw over dit bedrag, zodat de handelaar op grond van artikel 168, onder a), van de btwrichtlijn gerechtigd is om de btw als voorbelasting in aftrek te brengen?

2) Subsidiair, is de handelaar, in deze omstandigheden, op grond van artikel 168, onder a), van de btw-richtlijn gerechtigd om de over die prestatie „verschuldigde” btw als voorbelasting in aftrek te brengen?

3) Indien een belastingautoriteit, de leverancier of dienstverrichter en de belastingplichtige handelaar Europese btw-wetgeving onjuist interpreteren en een tegen het normale tarief belastbare prestatie als vrijgesteld van btw beschouwen en de handelaar dientengevolge voor de ten behoeve van hem verrichte prestatie geen btw-factuur aan de belastingautoriteit kan overleggen die aan de voorwaarden van artikel 226, leden 9 en 10, van de btw-richtlijn voldoet, kan de handelaar dan aanspraak maken op aftrek van voorbelasting op grond van artikel 168, onder a), van de btw-richtlijn?

4) Is het voor de beantwoording van vragen 1) tot en met (3) relevant:

a) om te onderzoeken of de dienstverrichter of leverancier, op grond van de nationale wetgeving of het Unierecht, enig verweer, al dan niet gebaseerd op gewettigd vertrouwen, zou kunnen voeren tegen pogingen van de belastingautoriteit om een aanslag vast te stellen waarbij hij wordt gelast een bedrag af te dragen dat overeenkomt met de btw over de prestatie?

b) dat de handelaar op hetzelfde tijdstip als de belastingautoriteit en de leverancier of de  dienstverrichter wist dat de prestatie eigenlijk niet was vrijgesteld, of over dezelfde kennis als zij beschikte en had kunnen voorstellen om de over de prestatie verschuldigde btw (berekend op basis van de handelsprijs voor de prestatie) te voldoen, zodat de btw kon worden afgedragen aan de belastingautoriteit, maar zulks verzuimd heeft?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: TNT Post C-357/07; Tulică gevoegde zaken C-249/12 en C-250/12; C-317/94; Minister Finansów C-319/12; Véléclair C-414/10; Volkswagen C-533/16; Biosafe-Indústria de Reciclagens C-8/17; MDDP C-319/12; Barlis 06 - Investimentos Imobiliários e Turísticos C-516/14; SC Paper Consult C-101/16; C-664/16;

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal;