C-157/15 Achbita

Contentverzamelaar

C-157/15 Achbita

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   25 mei 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   11 juni 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   11 juli 2015
Trefwoorden: gelijke behandeling (arbeid/beroep); handvest grondrechten

Onderwerp
- Handvest grondrechten artikel 21 (non-discriminatie);
- Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep

Verzoekster Samira Achbita werkt sinds februari 2003 als receptioniste bij verweerster G4S Secure Solutions NV, op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Eén van de (ongeschreven) huisregels bij haar werkgever is dat het verboden is op de werkvloer uiterlijke tekenen te dragen van politieke, filosofische of religieuze overtuiging. Verzoekster is al voor haar indiensttreding moslima, maar draagt alleen buiten werkuren een hoofddoek, tot zij in april 2006 te kennen geeft ook tijdens kantooruren een hoofddoek te gaan dragen. Verweerster geeft aan dat dit niet getolereerd zal worden. In mei 2006 keurt de ondernemingsraad een nieuw artikel goed voor opname in het werknemersreglement, dat luidt: "het is aan de werknemers verboden om op de werkplaats zichtbare tekens te dragen van hun politieke, filosofische of religieuze overtuigingen en/of elk ritueel dat daar uit voortvloeit te manifesteren". Op 12 juni 2006 wordt verzoekster ontslagen met opzeggingsvergoeding en drie maanden loon. Zij stapt naar de arbeidsRb Antwerpen om dit aan te vechten wegens discriminatie en rechtsmisbruik. De Rb verwerpt de vordering; geen sprake van (indirecte) discriminatie en geen kennelijk onredelijk gedrag van de werkgever. In hoger beroep bij het Arbeidshof Antwerpen wordt haar vordering eveneens verworpen; het Hof oordeelt dat gezien de uiteenlopende opvattingen in rechtsleer en rechtspraak verweerster niet wist noch hoefde te weten dat haar ontslagbevel onwettig was. Verzoekster gaat in cassatie, met steun van het ‘Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding’.
De verwijzende BEL rechter (Hof van Cassatie) blijkt afdoende dat verzoekster omwille van haar wens de hoofddoek tijdens werkuren te gaan dragen is ontslagen. Wel heeft zij de jaren daarvoor zonder protest zonder hoofddoek gewerkt en was zij op de hoogte van de (ongeschreven) huisregel. Steun voor haar stelling dat sprake is van misbruik van ontslagrecht vindt zij in de (BEL) Antidiscriminatiewet, RL 2000/78 en EVRM-artikelen. Verzoekster meent dat sprake is van directe discriminatie zodra iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare positie op gronden als godsdienst en overtuiging. Uit de diverse in rechtspraak en doctrine gegeven definities concludeert het Hof dat van discriminatie slechts sprake kan zijn wanneer bepaalde personen minder gunstig behandeld worden dan andere. In casu heeft verweerster een algemeen verbod uitgevaardigd voor het zichtbaar maken van een overtuiging. Hij besluit het HvJEU de volgende vraag voor te leggen:
“Dient artikel 2.2.a) van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, zo te worden uitgelegd dat het verbod als moslima een hoofddoek te dragen op de werkvloer geen rechtstreekse discriminatie oplevert wanneer de bij de werkgever bestaande regel aan alle werknemers verbiedt om op de werkvloer uiterlijke tekenen te dragen van politieke, filosofische en religieuze overtuigingen?”

Specifiek beleidsterrein: BZK mede VenJ

Gerelateerde documenten