C-159/22 Consejeria de Presidencia e.a.

Contentverzamelaar

C-159/22 Consejeria de Presidencia e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    24 mei 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    10 juli 2022

Trefwoorden: arbeidsovereenkomst, tijdelijk contract, werknemer, vacature

Onderwerp: Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd

Feiten:

IK werkt voor de Agencia Madrileña de Atención Social de la Comunidad de Madrid (bureau voor sociale zorg van de gemeente Madrid) en heeft een diploma als opvoedkundige. Zij heeft opeenvolgende tijdelijke abreidsovereenkomsten gehad. Op 14-10-2020 heeft IK bij de arbeidsrechter een vordering ingesteld tegen de Agencia Madrileña de Atención Social de la Comunidad de Madrid en gevorderd tot vaststelling dat haar arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is of, subsidiair, een overeenkomst voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband is. De rechtbank heeft de vordering afgewezen op grond dat de wettigheid

van de vier overeenkomsten die de werknemer sinds 2010 had gesloten, reeds bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing was vastgesteld en dat alleen moest worden uitgemaakt of er bij de huidige arbeidsovereenkomst, een op een ad-interimovereenkomst ter invulling van een vacature, sprake was van misbruik omdat de overeenkomst langer dan drie jaar was gehandhaafd. Volgens de rechtbank was dat niet het geval gelet op de destijds door de Sala de lo Social del Tribunal Supremo toegepaste doctrine, volgens welke de ad-interimovereenkomst ter invulling van een vacature niet aan een bepaalde maximumduur was gebonden en de in artikel 70 van de Estatuto Básico del Empleado Público gestelde termijn van drie jaar voor de uitvoering van aanbiedingen van overheidsbanen niet van toepassing was. Verzoekster stelt dat zij sinds 21-12-1998, en sinds 29-11-2010 ononderbroken, op basis van tijdelijke contracten voor verweerster heeft gewerkt, steeds in dezelfde categorie van opvoedkundige. Zij verrichtte ook steeds dezelfde werkzaamheden. Zij stelt dat haar huidige ad-interimovereenkomst ter tijdelijke invulling van een vacature tijdens de selectieprocedure, gedateerd 01-08-2016, onrechtmatig is omdat de maximale geldigheidsduur ervan is overschreden, aangezien de werkgever sinds 2000 geen enkele openbare arbeidsaanbieding heeft goedgekeurd en geen enkele vacature heeft bekendgemaakt, zulks in strijd met artikel 70 van de Estatuto Básico del Empleado Público, dat voorschrijft dat de positie binnen een termijn van maximaal drie jaar moet worden ingevuld.

Overweging:

Deze zaak betreft de gevolgen van de niet-naleving van clausule 5 van de raamovereenkomst in het geval van een werknemer uit de Spaanse overheidssector. Het Hof heeft deze kwestie nader behandeld in twee arresten, namelijk (C-494/16), en  (C-494/17). Uit deze arresten kan het volgende worden geconcludeerd: wanneer misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd heeft plaatsgevonden, moeten er maatregelen kunnen worden toegepast die voorzien in effectieve en op het gebied van de werknemersbescherming gelijkwaardige garanties, teneinde dit misbruik naar behoren te bestraffen en de gevolgen van de schending van het Unierecht ongedaan te maken. Het is aan de staat om binnen zijn beoordelingsvrijheid dergelijke maatregelen vast te stellen, zodat het Unierecht „niet algemeen de verplichting oplegt om te voorzien in de omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd”, maar alleen op voorwaarde dat de staat een andere effectieve maatregel heeft genomen ter voorkoming, en in voorkomend geval ter bestraffing, van het misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd. Er bestaat dus een alternatief: ofwel heeft de staat doeltreffende maatregelen genomen ter voorkoming en ter bestraffing van het misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd, ofwel – in het tegenovergestelde geval – moeten overeenkomsten voor bepaalde tijd worden omgezet in overeenkomsten voor onbepaalde tijd.

Prejudiciële vragen:

A) Kan de nationale wettelijke regeling worden geacht maatregelen te bevatten die een voldoende afschrikkende werking hebben tegen het met clausule 5 van de raamovereenkomst strijdige gebruik van opeenvolgende overeenkomsten of vernieuwingen van tijdelijke overeenkomsten en voldoen aan de vereisten die worden genoemd in de rechtspraak van het Hof van Justitie in de arresten van 7 maart 2018, (C-494/16), en 8 mei 2019, (C-494/17), waar het gaat om de vergoeding van de door de werknemer geleden schade door herstel in de vorige toestand, wanneer deze regeling slechts voorziet in een vaste en objectieve vergoeding (twintig dagen salaris per gewerkt jaar, met een maximum van één jaarsalaris), maar niet in een aanvullende vergoeding ter volledige vergoeding van de geleden schade indien deze dat bedrag overschrijdt?

B) Kan de nationale wettelijke regeling worden geacht maatregelen te bevatten die een voldoende afschrikkende werking hebben tegen het met clausule 5 van de raamovereenkomst strijdige gebruik van opeenvolgende overeenkomsten of vernieuwingen van tijdelijke overeenkomsten en voldoen aan de vereisten die worden genoemd in de rechtspraak van het Hof van Justitie in de arresten van 7 maart 2018, (C-494/16), en 8 mei 2019, (C-494/17), waar het gaat om de vergoeding van de door de werknemer geleden schade, wanneer deze regeling slechts voorziet in een vergoeding die verschuldigd is bij beëindiging van de overeenkomst wegens invulling van de positie, maar niet in een vergoeding die verschuldigd is tijdens de looptijd van de overeenkomst als alternatief voor de omzetting

van de overeenkomst in een overeenkomst voor onbepaalde tijd? Moet in een geschil waarin alleen aan de orde is of de werknemer een vast dienstverband heeft, maar de overeenkomst niet is beëindigd, een vergoeding voor de door het tijdelijke dienstverband veroorzaakte schade worden toegekend als alternatief voor de omzetting van dat dienstverband in een vast dienstverband?

C) Kan de nationale wettelijke regeling worden geacht maatregelen te bevatten die een voldoende afschrikkende werking hebben tegen het met clausule 5 van de raamovereenkomst strijdige gebruik door overheidsinstanties en - lichamen van opeenvolgende overeenkomsten of vernieuwingen van tijdelijke overeenkomsten, waarmee ook bij andere en toekomstige werknemers misbruik van overeenkomsten voor bepaalde tijd door de werkgever wordt voorkomen en bestraft, en die voldoen aan de vereisten die

worden genoemd in de rechtspraak van het Hof van Justitie in de arresten van 7 maart 2018, (C-494/16), en 8 mei 2019, (C-494/17), wanneer er sprake is van wettelijke voorschriften die vanaf 2017 zijn ingevoerd (34e aanvullende bepaling van wet nr. 3/2017 van 27 juni 2017 betreffende de algemene staatsbegroting voor 2017, 43e aanvullende bepaling van wet nr. 6/2018 van 3 juli 2018 betreffende de algemene staatsbegroting voor 2018 en koninklijk besluit met kracht van wet nr. 14/2021 van 6 juli 2021) en daarin is vastgesteld dat bij „onrechtmatige handelingen” wordt overgegaan tot aansprakelijkstelling, zonder dat dit – afgezien van een algemene verwijzing naar een niet nader genoemde regeling – nader wordt gespecificeerd en zonder dat er zich aantoonbaar een concreet geval van aansprakelijkstelling heeft voorgedaan, ondanks de duizenden uitspraken waarbij werknemers als werknemer voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband zijn aangemerkt wegens overtreding van de

voorschriften inzake tijdelijke overeenkomsten?

D) Indien wordt geoordeeld dat de Spaanse wettelijke regeling geen maatregelen met een voldoende afschrikkende werking bevat, moet de schending van clausule 5 van de raamovereenkomst in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG door een werkgever in de overheidssector dan tot gevolg hebben dat de overeenkomst wordt omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband, of moet de werknemer zonder meer ten volle worden aangemerkt als werknemer in vast dienstverband?

E) Brengt het beginsel van voorrang van het Unierecht mee dat de overeenkomst in een vaste overeenkomst moet worden omgezet ingevolge de raamovereenkomst in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG en de rechtspraak van het Hof van Justitie betreffende de uitlegging van die richtlijn wanneer artikel 23, lid 2, en artikel 103, lid 3, van de Spaanse grondwet aldus zijn uit te leggen dat toegang tot overheidsfuncties, ook als er sprake is van indiensttreding op basis van een arbeidsovereenkomst, slechts mogelijk is na het succesvol doorlopen van een vergelijkende selectieprocedure waarin de beginselen van gelijkheid, verdienste, bekwaamheid en openbaarheid worden toegepast, en de omzetting zich dus niet verdraagt met die bepalingen van de grondwet? Moet het beginsel van Unierechtconforme uitlegging, aangezien een andere uitlegging zoals die van het grondwettelijk hof mogelijk is, worden toegepast op de grondwettelijke bepalingen van de lidstaat, zodat de uitlegging die deze bepalingen verenigbaar maakt met het Unierecht moet worden gehanteerd, hetgeen in dit geval zou betekenen dat artikel 23, lid 2, en artikel 103, lid 3, van de grondwet geen verplichting inhouden tot toepassing van de beginselen van gelijkheid, verdienste en bekwaamheid bij het in dienst nemen van arbeidscontractanten?

F) Is de omzetting van de overeenkomst in een vaste overeenkomst zoals die voortvloeit uit de raamovereenkomst in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG en de rechtspraak van het Hof van Justitie betreffende de uitlegging van die richtlijn, mogelijkerwijs niet vereist wanneer, voordat deze omzetting door de rechter wordt gelast, bij wet is voorzien in een in de komende jaren te verrichten procedure voor het bestendigen van tijdelijke dienstverbanden die inhoudt dat vergelijkende onderzoeken worden georganiseerd om de door een werknemer bezette positie in te vullen, en bij die procedure de ,inachtneming van de beginselen van vrije toegang, gelijkheid, verdienste, bekwaamheid en openbaarheid’ wordt gewaarborgd, zodat die werknemer ten aanzien van wie opeenvolgende tijdelijke overeenkomsten of opeenvolgende vernieuwingen zijn gebruikt mogelijkerwijs in vast dienstverband kan treden, maar mogelijkerwijs ook niet omdat een andere persoon zijn positie krijgt toegewezen, in welk geval zijn overeenkomst wordt beëindigd met een vergoeding van twintig dagen salaris per gewerkt jaar, met een maximum van één jaarsalaris? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-53/04), (C-180/04); (C-212/04), (C-268/06), (C-378/07 tot C-380/07), (C-586/10), (C-251/11), (C-190/13), (C-362/13, C-363/13 en C-407/13), (C-22/13, C-61/13 tot C-63/13 en C-418/13), Commissie/Luxemburg (C-238/14), (C-184/15 en C-197/15), (C-16/15), (C-494/16), (C-331/17), (C-494/17), (C-177/18), (C-103/18 en 429/18), M.V. e.a. (C-760/18), Instituto Madrileño de Investigación y Desarrollo Rural, Agrario y Alimentario (C-726/19), (C-86/14), (C-614/15)

Specifiek beleidsterrein: SZW