C-160/20 Stichting Rookpreventie Jeugd e.a.

Contentverzamelaar

C-160/20 Stichting Rookpreventie Jeugd e.a.

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:  5 juni 2020 
Schriftelijke opmerkingen: 22 juli 2020 

Trefwoorden : Tabaksrichtlijn, meetmethodes, ISO-normen

Onderwerp :

•          Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG Voor de EER relevante tekst

•          WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, Genève, 21-05-2003

 

Feiten:

Stichting Rookpreventie Jeugd en anderen hebben de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gevraagd om handhavend op te treden tegen de zogenaamde sjoemelsigaret op grond van artikel 14 van de Tabaks- en rookwarenwet. Zij voeren aan dat rokers van filtersigaretten veel meer schadelijke stoffen teer, nicotine en koolstofmonoxide binnenkrijgen dan op grond van de Tabaksrichtlijn (Richtlijn 2014/40/EU) is toegestaan. Tabaksfabrikanten produceren namelijk filtersigaretten met kleine gaatjes in het filter waardoor schone lucht wordt aangezogen en de hoeveelheid schadelijke stoffen wordt verdunt tijdens het meten. Bij beoogd gebruik worden deze gaatjes met de vingers en lippen afgesloten. Als deze gaatjes worden afgeplakt tijdens het meten zijn de waardes teer, nicotine en koolstofmonoxide 2 tot 20 keer hoger dan op grond van artikel 3 van de Tabaksrichtlijn is toegestaan. Volgens eisers moet een alternatieve meetmethode genaamd ‘Canadian Intense’ gebruikt worden omdat die de emissies van filtersigaretten bij beoogd gebruik meet. De NVWA kan echter niet handhavend optreden omdat zij stelt gebonden te zijn aan de meetmethode voorgeschreven in artikel 4 van de Tabaksrichtlijn.

Overweging:

Bij de rechtbank is aangevoerd dat de Tabaksrichtlijn mogelijk ruimte laat voor het gebruiken van een andere meetmethode. Tevens is aangevoerd dat de huidige meetmethode in strijd is met de tekst en doelstelling van de Tabaksrichtlijn, Tabaksrichtlijn, met het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, met verschillende mensenrechtenverdragen en met het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. De rechtbank stelt hierom prejudiciële vragen aan het Hof om de Tabaksrichtlijn te beoordelen. Er is bij de rechtbank ernstige twijfel of de huidige meetmethode leidt tot een meting van de emissieniveaus in overeenstemming met de emissies bij beoogd gebruik. De rechtbank vraagt zich hierom af of deze meetmethode in artikel 4 van de Tabaksrichtlijn in overeenstemming is met de doelstellingen van de Tabaksrichtlijn, artikel 114 VWEU, het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging en met artikelen 24 en 35 van het Handvest. De vraag is daarom tevens of het Hof een alternatieve meetmethode kan voorschrijven.

 

Prejudiciële vragen:

1) Is het vormgeven van de meetmethode van artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn aan de hand van ISO-normen die niet vrij toegankelijk zijn, in overeenstemming met artikel 297, eerste lid, VWEU (en Verordening (EU) nr. 216/2013) en het daaraan mede ten grondslag liggende transparantiebeginsel?

2) Moeten de ISO-normen 4387, 10315, 8454 en 8243 waarnaar artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn verwijst, aldus worden uitgelegd en toegepast dat in het kader van de uitleg en toepassing van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn de emissies van teer, nicotine en koolmonoxide niet alleen met de voorgeschreven methode dienen te worden gemeten (en geverifieerd), maar dat die emissies ook op een andere wijze en met een andere intensiteit mogen of moeten worden gemeten (en geverifieerd)?

3a) Is artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn in strijd met de uitgangspunten van de Richtlijn en met artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn en artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging omdat de tabaksindustrie een rol heeft gespeeld bij de vaststelling van de in artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn genoemde ISO-normen?

3b) Is artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn in strijd met de uitgangspunten van de Richtlijn, met artikel 114, derde lid, VWEU, met de strekking van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging en met de artikelen 24 en 35 van het Handvest omdat met de daarin voorgeschreven meetmethode niet de emissies worden gemeten van filtersigaretten bij beoogd gebruik, omdat bij die methode geen rekening wordt gehouden met het effect van ventilatiegaatjes in het filter die bij beoogd gebruik grotendeels door de lippen en de vingers van de roker worden afgesloten?

4a) Welke alternatieve meetmethode (en verificatiemethode) kan of moet worden gehanteerd indien het Hof: - vraag 1 ontkennend beantwoordt? - vraag 2 bevestigend beantwoordt? - vraag 3a en/of vraag 3b bevestigend beantwoordt?

4b) Indien het Hof geen antwoord kan geven op vraag 4a: is indien tijdelijk geen meetmethode voorhanden zou zijn een situatie aan de orde als bedoeld in artikel 24, derde lid, van de Richtlijn?

Specifiek beleidsterrein: VWS