C-161/18

Contentverzamelaar

C-161/18

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    25 april 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    11 juni 2018

Trefwoorden: discriminatie; gelijke behandeling; sociale zekerheid

Onderwerp:

-           Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van sociale zekerheid;

Feiten:

Verzoekster heeft de bevoegde instantie inzake de sociale zekerheid verzocht om een ouderdomspensioen, dat haar met ingang van 01.10.2016 is toegekend. De waarde daarvan is berekend met een koppeling van 53%. Verzoekster heeft gedurende een belangrijk deel van haar beroepsleven deeltijds gewerkt en sociale-zekerheidspremies betaald. Zij voert aan dat het toe te passen percentage 80,04% moet zijn, waarbij zij rekening houdt met alle tijdvakken waarin zij heeft gewerkt alsof zij haar hele beroepsleven voltijds had gewerkt. Nadat deze methode van berekening van het ouderdomspensioen is afgewezen, heeft verzoekster een gerechtelijke vordering ingesteld. In die procedure heeft zij aangevoerd dat het verschil in behandeling bij de berekening van het ouderdomspensioen – op grond dat zij gedurende een deel van haar beroepsleven deeltijds had gewerkt – in vergelijking met de wijze waarop dit pensioen zou zijn berekend indien zij haar gehele leven voltijds had gewerkt, in strijd is met het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel, en dat dit verschil in behandeling bovendien een discriminatie op grond van geslacht in het leven roept. Op 30.06.2017 heeft de eerste rechter de vordering afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. In beginsel is de bestreden beslissing niet vatbaar voor beroep, gelet op het litigieuze bedrag. De verwijzende rechter meent toch dat de betrokken voorziening in casu moet worden toegestaan vanwege het type geschil dat wordt voorgelegd (het verschil in behandeling op grond van deeltijdse arbeid bij de toegang tot en de berekening van socialezekerheidsuitkeringen en het discriminerende karakter ervan op grond van geslacht). Dit type geschil treft een toenemend aantal van begunstigden van het socialezekerheidssysteem.

Overweging:

De antwoorden op de gestelde vragen kunnen niet duidelijk worden afgeleid uit de rechtspraak van het Hof. Het Hof heeft nog geen uitspraak gedaan met betrekking tot het specifieke punt van de berekening van het ouderdomspensioen van deeltijds tewerkgestelden na de inwerkingtreding van de Real Decreto-ley 11/2013 (koninklijk wetsdecreet nr. 11/2013, van 2 augustus 2013). De mogelijkheid om een Spaanse wettelijke norm niet toe te passen op grond van de onverenigbaarheid ervan met het Unierecht wordt beperkt door de rechtspraak van de Tribunal Constitucional. Een nationale rechter kan een Spaanse wettelijke norm niet buiten toepassing laten wegens strijdigheid met het Unierecht, maar moet eerst een beroep doen op het Hof via een prejudiciële verwijzing of op de Tribunal Constitucional via een voorafgaand vraag over de grondwettigheid. Deze rechtspraak begrenst de autonomie van de Spaanse rechter bij het buiten toepassing laten van Spaanse wettelijke rechtsregels – zoals de in casu aan de orde zijnde bepalingen – die hij onverenigbaar acht met het Unierecht en dit zelfs wanneer hij de betrokken voorschriften strijdig acht met het Handvest.

Prejudiciële vragen:

a) De Spaanse wettelijke regeling betreffende de berekening van het ouderdomspensioen bepaalt dat op het basisbedrag van dit pensioen, dat wordt berekend met inaanmerkingneming van de salarissen van de laatste jaren, een percentage wordt toegepast dat afhangt van het aantal premiejaren gedurende het gehele beroepsleven. Is een nationale wettelijke bepaling, zoals die welke is vastgesteld in artikel 247, onder a), en artikel 248, lid 3, van de [Ley General de la Seguridad Social] (Spaanse algemene socialezekerheidswet), op grond waarvan het aantal jaren dat in aanmerking kan worden genomen voor de toepassing van dat percentage wordt beperkt indien sprake is van tijdvakken van deeltijdse arbeid, in strijd met artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van sociale zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24)? Vereist artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG dat het aantal premiejaren dat in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling van het percentage dat wordt toegepast voor de berekening van het ouderdomspensioen, op dezelfde wijze wordt vastgesteld voor voltijdse en deeltijdse tewerkgestelden?

b) Is een nationale wettelijke bepaling, zoals die welke aan de orde is in de onderhavige zaak, ook in strijd met artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zodat de nationale rechter gehouden is de volledige werking van dit Handvest te verzekeren en de betrokken strijdige bepalingen van het nationale recht buiten toepassing te laten, zonder dat hij de voorafgaande opheffing hiervan via de wetgeving of enige andere constitutionele procedure hoeft te vragen of af te wachten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Cilfit e.a., 283/81; Intermodal Transports C-495/03; Watts C-372/04; Somoca C-103/13; Brachner C-123/10; Elbal Moreno C-385/11; Espadas Recio C-98/15; Kücükdeveci C-555/07; Åkerberg Fransson C-617/10.

Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten