C-163/18 Aegean Airlines
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 24 april 2018 Schriftelijke opmerkingen: 10 juni 2018 Trefwoorden: compensatie luchtreizigers; Onderwerp: - Verordening (EG) 261/2004 inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (hierna: verordening) - Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 190 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten; Feiten: Verweerder (Aegean) is een in Griekenland gevestigde luchtvaartmaatschappij. Tussen Aegean en G.S. Charter (gevestigd in Cyprus) bestond een charterovereenkomst, eruit bestaande dat Aegean aan G.S. Charter - tegen betaling van een chartersom - een overeengekomen bepaalde capaciteit aan vliegtuigstoelen ter beschikking stelde. G.S. Charter heeft die vliegtuigstoelen vervolgens doorverkocht aan derden, waaronder aan de in Nederland gevestigde reisorganisator Hellas. Verzoekers (HQ, IP, en JO) hebben op 19.03.2015 bij Hellas een vlucht geboekt van Eelde naar Corfu en terug. De vluchten vormden onderdeel van een pakketreis als bedoeld in richtlijn 90/314. Verzoekers hebben de reissom aan Hellas betaald. Verzoekers ontvingen E-tickets met het logo van Aegean voor de vluchten op 17 en 24 juli 2015. Hellas is als charterer genoemd. Hellas kreeg te maken met tegenvallende boekingen vanwege de aanhoudende negatieve berichten over Griekenland. Op 13.07.2015 heeft Hellas haar klanten – waaronder verzoekers - medegedeeld dat (onder meer) de vluchten op 17 en 24 juli 2015 geannuleerd werden. Op 03.08.2016 is Hellas op eigen verzoek in staat van faillissement verklaard. Richtlijn 90/314 is in het Nederlandse recht geïmplementeerd in titel 7A van boek 7 van het Burgerlijk wetboek (BW). Artikel 7:512 lid 1 BW bevat de verplichting voor een reisorganisator om vooraf maatregelen te nemen die nodig zijn om te verzekeren dat, wanneer deze wegens financieel onvermogen zijn verplichtingen jegens een reiziger niet meer kan nakomen, wordt zorggedragen hetzij voor overneming van zijn verplichtingen door een ander; hetzij voor terugbetaling van de reissom. Hellas heeft hieraan waar het de terugbetaling van de tickets betreft, niet voldaan. Verzoekers vorderen compensatie voor de annulering van de vlucht alsmede terugbetaling van de tickets. Het verzoek is primair gebaseerd op de artikelen 5(1)c, 7(1)b en 8(1)a van de verordening. Aegean betwist de vorderingen van verzoekers. Aegean zou noch met verzoekers, noch met Hellas een contractuele relatie hebben. Tevens is Hellas niet een door Aegean erkende reisorganisator, en verzoekers zouden niet beschikken over een geldige ticket/reservering in de zin van artikel 2f en 2g van de verordening. Aegean voert aan dat het financieel onvermogen van Hellas de reden is geweest om de vlucht van verzoekers te annuleren en dat Aegean buiten die annulering staat. Subsidiair heeft Aegean aangevoerd dat sprake is van een pakketreis, zodat ingeval verordening 261/2004 van toepassing is, uit artikel 8(2) volgt dat zij niet verplicht is om aan verzoekers het bedrag terug te betalen dat verzoekers aan Hellas hebben betaald. Overweging: Verzoekers hebben op grond van artikel 7:504 lid 3 BW juridisch bezien het recht en de mogelijkheid om de reisorganisator Hellas aan te spreken tot terugbetaling van haar tickets. Vraag is of verzoekers in deze situatie ook nog terugbetaling van Aegean kunnen vorderen op grond van verordening 261/2004. Dit vergt uitleg van artikel 8(2). Indien artikel 8(2) van de verordening moet worden uitgelegd in de door Aegean bepleite zin, dan zullen verzoekers - wier vlucht deel uitmaakte van een pakketreis - uiteindelijk minder schadevergoeding ontvangen dan passagiers die dezelfde vlucht zonder pakketreis bij Hellas hebben geboekt. Het is de verwijzende rechter niet duidelijk of de Europese wetgever een dergelijke uitwerking van genoemd artikel voor ogen heeft gestaan. Om deze onduidelijkheid weg te nemen, wordt overgegaan tot het stellen van prejudiciële vragen. Prejudiciële vragen: 1. Moet artikel 8 lid 2 van Verordening 261/2004 aldus worden uitgelegd dat een passagier die op grond van de (in het nationale recht geïmplementeerde) Richtlijn 90/[314]/EEG betreffende pakketreizen het recht heeft om zijn reisorganisator aan te spreken tot terugbetaling van zijn ticket, geen terugbetaling van de luchtvaartmaatschappij meer kan vorderen? 2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, kan een passagier de luchtvaartmaatschappij dan toch tot terugbetaling van zijn ticket aanspreken, indien aannemelijk is dat zijn reisorganisator, ingeval deze aansprakelijk zou worden gesteld, financieel niet in staat is om de ticket daadwerkelijk terug te betalen en die reisorganisator ook geen garantiemaatregelen heeft getroffen om terugbetaling te waarborgen? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: / Specifiek beleidsterrein: IenW