C-166/13 Mukarubega
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 20 mei 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 6 juni 2013 Schriftelijke opmerkingen: 6 juli 2013 Trefwoorden: asiel; handvest grondrechten, rechtsbeginselen
Onderwerp: - Artikel 41 handvest (behoorlijk bestuur) en 47 (rechtsbijstand) - Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven
Verzoekster Sophie Mukarubega uit Rwanda is illegaal in FRA. In november 2012 heeft zij een negatieve beschikking gekregen op haar asielverzoek. Zij is in bewaring genomen en krijgt de aanzegging (op grond van RL 2008/115/EG) het land binnen 30 dagen te verlaten. Zij dient 6 maart 2013 een verzoekschrift in voor rechtsbijstand, om de eerder genomen besluiten over haar uitwijzing te vernietigen, een tijdelijke verblijfskaart en subsidiair een nieuw onderzoek in haar zaak. Zij meent dat haar rechten om (in een administratieve procedure als de onderhavige) gehoord te worden, en de beginselen van behoorlijk bestuur geschonden zijn. Dit laatste omdat zij niet is gehoord over het besluit tot uitzetting. In het FRA recht (FRA wetboek toegang en verblijf van vreemdelingen en asielrecht) is voor een zaak als deze geen verplichting opgenomen een vreemdeling te horen. Wel blijkt uit deze regeling dat vreemdelingen een beroep kunnen doen op bevoegdheidsoverschrijding met het doel de verwijdering te laten toetsen. Maar of de opschortende werking een vreemdeling ook mogelijkheden biedt om zijn standpunt kenbaar te maken blijft de vraag.
De verwijzende FRA rechter stelt het HvJEU de volgende vragen: 1) Moet het recht om in elke procedure te worden gehoord, dat integraal deel uitmaakt van het fundamentele beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging en bovendien is vervat in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in die zin worden uitgelegd dat het de overheid, wanneer zij voornemens is een terugkeerbesluit vast te stellen jegens een illegale vreemdeling, verplicht de betrokkene in staat te stellen zijn opmerkingen te maken, ongeacht of dit terugkeerbesluit al dan niet wordt genomen na een weigering om een verblijfstitel toe te kennen, en met name in de situatie waarin er een risico op onderduiken bestaat? 2) Kan op grond van de opschortende werking van de bij de bestuursrechter ingestelde contentieuze procedure worden afgeweken van de aan een illegale vreemdeling geboden mogelijkheid om voorafgaand aan de voor hem bezwarende voorgenomen verwijderingsmaatregel zijn standpunt daarover kenbaar te maken?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-349/07 SopropƩ Specifiek beleidsterrein: VenJ