C-168/21 Procureur general pres la cour d appel d Angers

Contentverzamelaar

C-168/21 Procureur general pres la cour d appel d Angers

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik
hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     5 mei 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     21 juni 2021

Trefwoorden : Europees aanhoudingsbevel; dubbele strafbaarheid; weigering tenuitvoerlegging

Onderwerp :

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

-           Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.

Feiten:

Bij vonnis van 09-10-2009 is KL door een Italiaanse rechter veroordeeld tot gevangenisstraffen wegens vier strafbare feiten. De zwaarste gevangenisstraf is opgelegd voor het strafbare feit ‘vernieling en plundering’ bestaande in zeven feitelijke handelingen die tot één en hetzelfde strafbare feit kunnen worden gerekend. Het ingestelde hoger beroep van KL is verworpen. Op 06-06-2016 hebben de Italiaanse rechterlijke autoriteiten tegen KL een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd. Bij vonnis van 04-11-2020 heeft een Franse kamer van onderzoek geweigerd om KL over te leveren ter uitvoering van het EAB voor zover dit was uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf wegens vernieling en plundering. Twee van de feitelijke handelingen die mede het strafbare feit vormen, konden in Frankrijk geen strafbaar feit opleveren. De kamer concludeerde daarom dat voor deze feiten niet was voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. Aangezien de Italiaanse rechter de zeven feiten heeft beoordeeld als een onlosmakelijk verbonden geheel, moeten alle aldus onlosmakelijk verbonden geachte feiten die in Italië strafbaar zijn gesteld als vernieling en plundering, volgens het vereiste van dubbele strafbaarheid terzijde worden geschoven. De hoofdofficier van justitie aan het hof van beroep te Angers heeft tegen deze beslissing cassatieberoep ingesteld.

Overweging:

Naar Italiaans recht doelt het strafbare feit ‘vernieling en plundering’ op meerdere en ernstige feiten van vernieling en beschadiging die niet alleen schade berokkenen aan de eigenaren van de goederen, maar die ook gepaard gaan met een verstoring van de openbare orde die het normale verloop van het maatschappelijke leven in gevaar brengt. Naar Frans recht is de verstoring van de openbare orde door ernstige feiten van vernieling van (on)roerende niet uitdrukkelijk gekwalificeerd als strafbaar feit. Deze kwalificatie als strafbaar feit geldt alleen voor vernielingen, beschadigingen en diefstal met beschadiging, al dan niet gepleegd in vereniging, die schade berokkenen voor de eigenaren van de goederen. Daarom rijst de vraag of aan deze verstoring van de openbare orde die de Italiaanse rechters aan KL ten laste hebben gelegd als wezenlijk bestanddeel van het strafbare feit ‘vernieling en plundering’, relevantie toekomt bij de toetsing van het vereiste van dubbele strafbaarheid. Indien het beginsel van dubbele strafbaarheid niet in de weg staat aan overlevering, rijst vervolgens de vraag van de evenredigheid van de straf waarvoor om overlevering wordt verzocht, alleen met betrekking tot de feiten die aan het vereiste van dubbele strafbaarheid voldoen.

Prejudiciële vragen:

1. Moeten artikel 2, lid 4, en artikel 4, lid 1, van kaderbesluit 2002/584/JBZ aldus worden uitgelegd dat is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid in een situatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarin om overlevering wordt verzocht voor handelingen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gekwalificeerd als vernieling en plundering bestaande in feiten van vernieling en plundering waardoor de openbare orde kan worden verstoord, wanneer in de uitvoerende lidstaat sprake is van de delictsomschrijvingen diefstal met beschadiging, vernieling of beschadiging waarin het voornoemde bestanddeel „verstoring van de openbare orde” niet is vereist?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten artikel 2, lid 4, en artikel 4, lid 1, van kaderbesluit 2002/584/JBZ dan aldus worden uitgelegd dat de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat kan weigeren uitvoering te geven aan een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, wanneer zij vaststelt dat de betrokken persoon door de rechterlijke autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat tot deze vrijheidsstraf is veroordeeld wegens het begaan van één strafbaar feit bestaande in verschillende handelingen die in het recht van de uitvoerende lidstaat slechts ten dele zijn gekwalificeerd als strafbaar? Moet onderscheid worden gemaakt naargelang de rechterlijke autoriteit van de uitvaardigende lidstaat deze verschillende handelingen al dan niet als een onlosmakelijk verbonden geheel heeft beschouwd?

3. Verplicht artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat om te weigeren uitvoering te geven aan een Europees aanhoudingsbevel wanneer dit aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van één straf uit hoofde van één strafbaar feit en, daar een aantal van de feiten waarvoor die straf is opgelegd niet strafbaar is gesteld in het recht van de uitvoerende lidstaat, de overlevering slechts voor een deel van die feiten kan worden toegestaan?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:, C-289/15, C-123/08, C-237/15 PPU.

Specifiek beleidsterrein: JenV