C-168/24 PMJC 

Contentverzamelaar

C-168/24 PMJC 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    7 mei 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    23 juni 2024

Trefwoorden: merkrecht; oneerlijke concurrentie

Onderwerp:

-             Richtlijn 2008/95/EG van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten: artikel 12, lid 2, onder b);

-             Richtlijn (EU) 2015/2436 van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (herschikking): artikel 20, onder b).

Feiten:

Verzoekende partij is ‘PMJC’ en verwerende partijen zijn ‘[W][X]’ en  ‘[X] Creative’. [W][X] is een vennootschap opgericht om kleding en modeaccessoires in de handel te brengen. PMJC heeft alle activa van de vennootschap overgenomen in 2011. [W][X] en Pmjc hadden tot en met 2015 een gesloten dienstverleningsovereenkomst, waarbij [W][X] als ontwerper optrad. Na de beëindiging van deze overeenkomst heeft [W][X] zijn professionele en artistieke activiteiten voortgezet via de vennootschap [X] Creative. Verzoekende partij PMJC stelt dat [W][X] zich schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke concurrentie wegens inbreuk op merken.

Overweging:

De zaak gaat over het vervallen van het merkenrecht in de zin van artikel 12 van richtlijn 2008/95 en artikel 20 van richtlijn 2015/2436. De ontwerper [W][X] stelt dat PMJC bij het publiek de indruk wekt dat [W][X] nog steeds deelneemt aan het ontwerp van de waren, terwijl dit niet het geval is. Het is de verwijzende rechter niet duidelijk of op grond van misleiding de rechten van een houder van een merk kunnen komen te vervallen.

Prejudiciële vragen:

Moeten artikel 12, lid 2, onder b), van richtlijn 2008/95/EG van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten en artikel 20, onder b), van richtlijn (EU) 2015/2436 van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een merk bestaande in de familienaam van een ontwerper vervallen wordt verklaard op grond dat dit merk na de overdracht ervan op zodanige wijze wordt gebruikt dat bij het publiek daadwerkelijk de indruk wordt gewekt dat deze ontwerper nog steeds deelneemt aan de creatie van de waren waarop dat merk is aangebracht, terwijl dat niet meer het geval is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-259/04 Emanuel

Specifiek beleidsterrein: JenV; EZK