C-171/13 Demirci ea

Contentverzamelaar

C-171/13 Demirci ea

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   3 juni 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   20 juni 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   20 juli 2013
Trefwoorden: Associatieakkoord EEG/Turkije; besluit 1/80 en 3/80; aanvullend protocol; woonplaatsvereiste

Onderwerp: Verordening 647/2005 van 13 april 2005 tot wijziging van Verordening 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (Pb L 149, blz 2)

Deze zaak is een vervolg op de zaak C-485/07 Akdas. Partijen verschillen van mening welke betekenis voor hun zaak aan het arrest moet worden gehecht en per welke datum de toeslag op de WAO-uitkering kan worden beëindigd. Het verschil zit in de verworven NL nationaliteit van deze verzoekers. In artikel 59 van het Aanvullend Protocol is bepaald dat de behandeling van TUR werknemers niet gunstiger mag zijn dan die welke de lidstaten elkaar toekennen krachtens het EG-Verdrag. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de betekenis van de woorden 'krachtens het EG-Verdrag'. Gaat het om het primaire/secundaire EG-recht of de regels zoals neergelegd in de nationale regelgeving?
Verzoekers Demirci en vijf anderen zijn van TUR afkomst. Zij hebben ‘enige tijd’ in NL gewerkt, zijn arbeidsongeschikt verklaard, en met een WAO-uitkering, aangevuld met een toeslag ingevolge de Toeslagenwet vóór 2000 naar TUR teruggekeerd. Ook hebben zij voor die datum naast de TUR, de NL nationaliteit verworven.
Ingevolge de Wet BEU van 27 mei 1999 (Wet beperking export uitkeringen) is hun toeslag wegens het feit dat zij niet langer ingezetenen zijn langzaam afgebouwd en per 1 juli 2003 definitief beëindigd. Betrokkenen hebben dit besluit aangevochten en het UWV (verweerder) heeft alsnog tot 1 juli 2003 de volledige toeslagen uitbetaald om deze uiteindelijk per 1 juli 2003 definitief te beëindigen. Ook dit besluit hebben verzoekers met succes bestreden.
Het UWV heeft tegen de besluiten van de Rb Ams hoger beroep ingesteld. Hij is van mening dat de positie van verzoekers kan worden vergeleken met EU-burgers die vrij kunnen reizen en kunnen terugkeren naar NL om hun recht op toeslag te herkrijgen. Verzoekers echter ontlenen aan arrest Kahveci et Inan dat de dubbele nationaliteit het ontvangen van de toeslag niet in de weg zou staan.

De verwijzende NL rechter (CRb) overweegt dat, in tegenstelling tot Akdas c.s., de positie van verzoekers door hun verkrijging van de NL nationaliteit met die van EU-burgers vergeleken kan worden of zelfs gelijkgesteld. Dat zou kunnen betekenen dat voor verzoekers artikel 59 van het Aanvullende Protocol in de weg staat aan een beroep op artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80. Maar hij vraagt zich af hoe dit te rijmen valt met de in arrest Kahveci et Inan verwoorde doelstelling van Besluit 1/80, namelijk dat het verwerven van de nationaliteit van het gastland de integratie van betrokkenen bevordert. Dit zou worden ontmoedigd als moet worden aangenomen dat betrokkenen als gevolg daarvan bepaalde rechten verliezen. Anderzijds is van integratie van verzoekers weinig sprake nu zij naar TUR zijn teruggekeerd terwijl zij door hun NL nationaliteit het recht hebben in NL te verblijven. Hij stelt daarom de volgende vragen aan het HvJEU:
1. Moet artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80 met inachtneming van artikel 59 van het Aanvullend Protocol aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat zoals artikel 4a van de TW, die de op grond van de nationale wetgeving toegekende aanvullende prestatie intrekt als de begunstigden van deze prestatie niet meer op het grondgebied van deze staat wonen, ook indien deze begunstigden, onder behoud van de Turkse nationaliteit, de nationaliteit van de lidstaat van ontvangst hebben verkregen?
2. Indien het Hof bij de beantwoording van de eerste vraag tot het oordeel komt dat betrokkenen zich kunnen beroepen op artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80, maar dat dit beroep wordt beperkt door de werking van artikel 59 van het Aanvullend Protocol: moet artikel 59 van het Aanvullend Protocol aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen voortzetting van de aanvullende prestatie van Turkse onderdanen als betrokkenen met ingang van het moment waarop onderdanen van de Unie op grond van het recht van de Unie daarop geen aanspraak meer kunnen maken, ook indien onderdanen van de Unie bedoelde prestatie op grond van het nationale recht gedurende langere tijd behielden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:  C-485/07 Akdas; C-7/10 en C-9/10  Kahveci et Inan
Specifiek beleidsterrein: SZW
Mede VenJ

Gerelateerde documenten