C-172/14 ING Pensii - Societate de Administrare a unui Fond de Pensii - Administrat Privat

Contentverzamelaar

C-172/14 ING Pensii - Societate de Administrare a unui Fond de Pensii - Administrat Privat

Prejudiciële hofzaak
 

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   29 mei 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   15 juni 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   15 juli 2014
Trefwoorden: mededinging

Onderwerp: VWEU artikel 101 mededinging

Verzoekster krijgt van verweerder (ROE mededingingsraad) als één van 14 commerciële beheermaatschappijen van een particulier pensioenfonds een boete opgelegd wegens schending van de ROE mededingingswet. Het betreft de verdeling van cliënten tussen de beheermaatschappijen, met name de doublures bij het inschrijven van cliënten tijdens de aanmeldingsperiode. Doublures zijn interessant voor de maatschappijen omdat de winst recht evenredig is aan het aantal aanmeldingsdocumenten.
Daarnaast constateert de Raad onderlinge afspraken op het gebied van de vaststelling van beheerkosten.
Verzoekster komt tegen de boete in het geweer maar vangt bot bij het Hof van Beroep in Boekarest. Zij gaat dan in cassatie omdat zij meent dat de berekeningswijze (met de doublures) geen schending inhoudt van de mededingingswet, maar ‘slechts’ van de bijzondere ROE wet voor de verplichte particuliere pensioensector. Schending van die regelgeving is niet strafbaar gesteld. Daarnaast stelt verzoekster dat concurrentie op de inschrijvingen nauwelijks interessant is omdat die minder dan 1,5% van de markt uitmaken. Verweerder blijft bij zijn mening dat de verdeling verstoring van de mededinging had kunnen veroorzaken.

De verwijzende ROE rechter constateert dat er naar aanleiding van het boetebesluit veel geschillen zijn gerezen zodat het goed zou zijn als iedere twijfel over uitlegging van VWEU artikel 101 wordt weggenomen. Hij legt de volgende vraag aan het HvJEU voor:
“Is in geval van een feitelijke gedraging die bestaat in het verdelen van cliënten het concrete, definitieve aantal ervan relevant voor het oordeel of sprake is van een aanzienlijke verstoring van de mededinging in de zin van artikel 101, lid 1, sub c, VWEU?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-501/06 P enz GlaxoSmithKline; C-209/07 Beef Industry; C-8/08 T-mobile NL; C-32/11 Allianz Hungaria Biztosito ea; C-68/12 Slovenska sporitelna
Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten