C-174/14 Saudaçor

Contentverzamelaar

C-174/14 Saudaçor

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   16 juni 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   2 juli 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   2 augustus 2014
Trefwoorden: btw; overheidsopdrachten (dienstenverkeer)

Onderwerp
- Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten
- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Verzoekster is een NV opgericht in 2003 die geheel in eigendom is van de autonome regio Azoren. In 2004 wordt een programmaovereenkomst gesloten om het systeem van de organisatie (omvorming van het voormalige instituut ter financiering van de gezondheidszorg in de regio) te vervangen door een aangepast model.
Het gaat in deze zaak om de btw-verwerking. De regio betaalt verzoekster een bedrag als tegenprestatie voor geleverde diensten. Verzoekster boekt dit bedrag als ‘bedrijfssubsidie’ en als gevolg daarvan vrijgesteld van btw. Ook heeft verzoekster vanaf het begin bij verwerving van goederen en diensten gedragen belasting volledig afgetrokken, terwijl zij nooit btw heeft betaald op de tegenprestaties die zij in het kader van de uitoefening van haar activiteit heeft ontvangen. Verzoekster krijgt naheffingen en start naar aanleiding daarvan een procedure.
De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord is of verzoekster een publiekrechtelijk lichaam is in de zin van artikel 13 van RL 2006/112. Dit hangt af van de vraag of al dan niet sprake is van ‘verstoring van de mededinging van enige betekenis’. Volgens de geadieerde rechter vertoont de door verzoekster verrichte dienst op het gebied van de nieuwe informatietechnologieën niet de (exclusieve) kenmerken van een openbare activiteit die in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag wordt verricht. Dit zou betekenen dat deze dienstverrichting niet leidt tot vrijstelling van btw omdat de staat en de publiekrechtelijke lichamen als btw-plichtig worden beschouwd wanneer zij activiteiten uitoefenen op gebieden waar particuliere initiatieven worden ontplooid.
In hoger beroep klaagt verzoekster dat de rechter in eerste aanleg een onjuiste opvatting heeft over met name de draagwijdte die volgens het HvJEU toekomt aan artikel 13, lid 1, van RL 2006/112. Zij wijst op RL 2004/18/EG waarin een uitdrukkelijke normatieve definitie van het begrip publiekrechtelijke instelling is opgenomen.

De verwijzende POR rechter (hoogste admin rechter) concludeert uit eerdere jurisprudentie dat hét bepalende criterium dat het HvJEU op uniforme wijze heeft toegepast om vast te stellen of bepaalde entiteiten al dan niet btw-plichtig zijn, en dat dus het vaakst is uitgelegd, de vraag is of deze entiteiten optreden als overheid. Hij stelt de volgende vragen aan het HvJEU:
1. Kan de nationale rechter het begrip publiekrechtelijk lichaam in de zin van artikel 13, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 uitleggen onder verwijzing naar het juridische begrip publiekrechtelijke instelling in artikel 1, lid 9, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004?
2. Valt een entiteit die de vorm heeft van een naamloze vennootschap met uitsluitend publiek kapitaal, die voor 100 % in handen is van de Autonome regio Azoren en waarvan het maatschappelijke doel erin bestaat, met het oog op de verdere ontwikkeling en de rationalisering van het Regionale Gezondheidssysteem, op dit gebied adviezen te verstrekken en beheersactiviteiten te verrichten in het kader van programmaovereenkomsten die zijn gesloten met de Autonome regio Azoren, en waaraan deze regio, waarop oorspronkelijk de verplichting rust om openbare gezondheidsdiensten te verstrekken, de bevoegdheden heeft gedelegeerd waarover zij op dit domein beschikt, onder het begrip publiekrechtelijk lichaam dat als overheid werkzaam is in de zin van artikel 13, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006?
3. Kan de door deze vennootschap ontvangen tegenprestatie, bestaande in de financiële middelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze programmaovereenkomsten, in het licht van deze richtlijn worden beschouwd als een vergoeding voor verrichte diensten die aan de btw onderworpen is?
4. Zo ja, voldoet deze vennootschap dan aan de voorwaarden om te kunnen genieten van de belastingvrijstelling van artikel 13, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-408/06 Götz
Specifiek beleidsterrein: FIN, mede VenJ en EZ

Gerelateerde documenten