C-176/14 Van Hauthem et Frans

Contentverzamelaar

C-176/14 Van Hauthem et Frans

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   3 juni 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   20 juni 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   20 juli 2014
Trefwoorden: associatierecht (EG-ZWI); besluit 1/80 (associatie EG/TUR); vrij personenverkeer; vrij verkeer werknemers

Onderwerp
- VWEU artikel 45 (vrij verkeer werknemers); artikel 28 EER (vrij personenverkeer)
- Richtlijn 2003/109/EG van de Raad betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen

Verzoekers Joris van Hauthem (Vlaams parlementslid) en Ann Frans (niet-geschoolde werkzoekende en sollicitante voor een functie bij een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn – OCMW) hebben beroep ingesteld tegen de Vlaamse gemeenschap (verweerster) tot nietigverklaring van artikel 30 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 2010 'houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en het mandaatstelsel van het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en houdende de minimale voorwaarden voor sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn' (B.S. 3 december 2010, het ‘OCMW-decreet’). Het gaat verzoekers in deze zaak om de in het op het decreet gebaseerde besluit gestelde nationaliteitsvoorwaarde (“voor een statutaire functie: Belg zijn als de uit te oefenen functie een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhoudt of werkzaamheden omvat die strekken tot de bescherming van de belangen van het bestuur, of, in de andere gevallen, Belg zijn of burger van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat”). Verzoekster Frans heeft belang bij het zo min mogelijk tegenkomen van concurrentie in haar zoektocht naar een baan en zij ziet dit door het besluit gefrustreerd nu ook personen die niet de BEL nationaliteit hebben tot de sollicitatieprocedure worden toegelaten. Verzoeker meent als Vlaams parlementslid tegen het besluit te moeten opkomen; hij stelt dat de functie van de wetgevende macht is geschonden omdat de uitvoerende macht hier heeft gedaan wat enkel de wetgevende macht zou mogen. Verweerster weerspreekt de schending omdat de opdracht voor het besluit in het decreet besloten ligt.

Afgezien van de nationaal(grond)rechtelijke vragen (de verwijzingsbeschikking telt 39 pagina’s) wordt de EURrecht component ingebracht door verweerster die aanvoert dat het vrij verkeer van personen en werknemers hier voorrang geniet boven nationale (grond)wettelijke normen. Zij verwijst naar RL 2003/109. De Vlaamse regering heeft dan ook bij het opstellen van regels hiermede rekening moeten houden.
De vraag die de verwijzende BEL RvS moet zien te beantwoorden is of de in het vierde lid van artikel 45 VWEU bedoelde 'betrekkingen in overheidsdienst' aan de werkingssfeer van het vrij verkeer onttrokken mogen worden, mede in het licht van het feit dat de bewoordingen van artikel 10 van bijlage I bij de overeenkomst tussen de EG en ZWI over het vrije verkeer van personen, verschillend zijn van de bewoordingen gehanteerd in artikel 45 VWEU en in artikel 28 EER-overeenkomst. Soortgelijke vragen leven voor wat betreft de toelating in overheidsdienst van TUR werknemers voor wie het associatieverdrag van toepassing is, of daarvoor analoge beperkingen gelden. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1. Moet artikel 10 van bijlage I bij de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, 'over het vrije verkeer van personen' met de Bijlagen I, 11en 111, met de Protocollen en met de Slotakte, ondertekend in Luxemburg op 21 juni 1999, aldus worden uitgelegd dat het de uitsluiting van dezelfde betrekkingen beoogt als artikel 45, lid 4, VWEU en artikel 28, lid 4, EER-overeenkomst?
2. Moet artikel 14 van richtlijn 2003/109/EG van de Raad 'betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen' zo worden geïnterpreteerd dat in afwezigheid van een specifieke uitsluiting van de uitoefening van een economische activiteit op basis van het derde lid van artikel 14, een langdurig ingezetene van een andere lidstaat onbeperkt toegang krijgt tot de Belgische arbeidsmarkt, inclusief tot betrekkingen die op basis van artikel 11, lid 1, (a), of artikel 11, lid 3, (a), van richtlijn 2003/109/EG aan langdurig ingezetenen van België kunnen worden ontzegd of tot die betrekkingen waarvan ook EER onderdanen kunnen worden uitgesloten op grond van artikel 45, lid 4, VWEU of artikel 28, lid 4, EER-overeenkomst?
3. Moeten artikel 6 en artikel 7 van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 'betreffende de ontwikkeling van de associatie, vastgesteld door de Associatieraad die is ingesteld bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, welke op 12 september 1963 te Ankara is ondertekend door de Republiek Turkije enerzijds en de lidstaten van de EEG en de Gemeenschap anderzijds, en die namens de Gemeenschap is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 641732/EEG van de Raad van 23 december 1963' zo worden uitgelegd dat de termen 'iedere arbeid in loondienst naar zijn keuze', 'iedere arbeid in loon- . dienst te hunner keuze' en 'ieder arbeidsaanbod' ook alle betrekkingen in overheidsdienst omvatten, of gelden voor de toepassing van deze bepalingen bij analogie de beperkingen bedoeld in artikel 45, lid 4, VWEU en artikel 28, lid 4, EER-overeenkomst of de beperkingen bedoeld in artikel 11 van richtlijn 2003/109/EG?
4. Moet artikel 7 van besluit nr. 1/80 zo worden uitgelegd dat ook de gezinsleden van een Turkse werknemer die aan alle voorwaarden van die bepaling voldoen, ongeacht hun nationaliteit, toegang hebben tot alle betrekkingen in overheidsdienst, of gelden voor hen bij analogie de beperkingen bedoeld in artikel 45, lid 4, VWEU en artikel 28, lid 4, EER-overeenkomst of de beperkingen van artikel 11 van richtlijn 2003/109/EG?
5. Kan de nationale rechter in een jurisdictioneel beroep ingesteld door een burger tegen een maatregel met algemene strekking die Turkse werknemers en hun gezinsleden in overeenstemming met besluit nr. 1/80, maar in weerwil van hogere nationale bepalingen, toegang verleent tot bepaalde betrekkingen in overheidsdienst een beroep doen op dat besluit, nu dat besluit niet officieel werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie?
6. Maakt het voor het antwoord op de vorige vraag een verschil als de verzoeker zich daarbij beroept op zijn functioneel belang als lid van het Vlaams Parlement, zodat hij niet met een gewone rechtsonderhorige kan worden gelijkgesteld?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-405/01 Colegio deOficiales de la Marina Mercante Espaiiola; C-104/06 CIE/ZWE; C-349/06 Polat; C-351/08 Grimme; C-70/09 Hengartner en Gasser; C-451/11 Dülger
Specifiek beleidsterrein: VenJ (DVB) en BZK

Gerelateerde documenten