C-176/17 Profi Credit Polska

Contentverzamelaar

C-176/17 Profi Credit Polska

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   09 juni 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   26 juli 2017

Trefwoorden: consumentenbescherming; oneerlijke bedingen; toetsing; betalingsbevelprocedure; wisselbrieven

Onderwerp: - richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten(Pb 1993, L 95, blz. 29, zoals gewijzigd);
- richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (Pb 2008, L 133, blz. 66, zoals gewijzigd).

Verzoekster heeft met verweerder (particulier) op 03-12-2015 een consumentenkredietovereenkomst gesloten. Het gaat om een standaardovereenkomst waar in het formulier van de overeenkomst de voor de kredietnemer bindende voorwaarde is opgenomen dat hij een wisselbrief moet uitreiken tot zekerheid van de vorderingen van de kredietgever uit de consumentenkredietovereenkomst. Verweerder heeft aan verzoekster een ondertekende blanco wissel ter hand gesteld. Aangezien betaling uitbleef heeft verzoekster het verschuldigde bedrag ingevuld en een (in POL populaire) betalingsbevelprocedure ingesteld. Gewoonlijk wordt aan de dagvaarding enkel de naar behoren ingevulde wisselbrief gehecht, andere documenten ter bevestiging van het bestaan van de onderliggende rechtsverhouding (de consumentenkredietovereenkomst) worden niet overgelegd.

De verwijzende POL rechter (Rb Siemianowice Śląskie) zet uiteen dat de betalingsbevelprocedure gegrond is op de veronderstelling dat de feitelijke grondslag van de vordering bewezen is aan de hand van de aan de dagvaarding gehechte documenten, waaronder de wissel. Beslissend is of de wissel naar POL recht rechtmatig getrokken is; de formele geldigheid wordt door de rechter ambtshalve onderzocht. De wettelijk omschreven weigeringsgronden zijn zodanig geformuleerd dat in de rechtspraktijk het betalingsbevel wordt uitgevaardigd op basis van een correct ingevulde wisselbrief, waarbij de rechter niet in de daaraan te grondslag liggende rechtsverhouding kan treden. De verzoekende partij hoeft slechts minimaal bewijsmateriaal te overhandigen. Pas na betwisting kan de schuldenaar verweermiddelen aanvoeren met betrekking tot zowel de verplichting uit de wissel als de onderliggende rechtsverhouding. De verwijzende rechter wijst op de doelstelling van de Rln 93/13 en 2008/48 voor wat betreft het hoge niveau van consumentenbescherming, met name de informatieverplichtingen van ondernemers waarover het HvJEU diverse malen uitspraak heeft gedaan. Verschil met deze zaken is de hier aan de orde zijnde wisselverbintenis. Deze is abstract van aard en staat dus los van de rechtsgrond die de economische grond voor de trekking van de wissel vormt. De bezitter van een wisselbrief hoeft niet aan te tonen dat er een economische grond voor de wisselverbintenis bestaat of zelfs bestaan heeft. Hij hoeft enkel de wisselbrief over te leggen waarop hij zich beroept en aan te tonen dat hij de wisselnemer is. Of de ondernemer zijn verplichtingen uit de bepalingen over de bescherming van de rechten van de consument is nagekomen kan een rechter dan ook niet controleren. De verwijzende rechter heeft dan ook nadere uitleg van de bepalingen van RLn 93/13 en 2008/48 nodig met name gezien de nadruk die het HvJEU legt op de noodzaak voor rechters om over alle gegevens feiteljik en rechtens te beschikken om te kunnen toetsen of een overeenkomst (on)eerlijk is. Hij legt het HvJEU de volgende vraag voor:

“Moeten de bepalingen van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 (PB 1993, L 95, blz. 29, zoals gewijzigd) betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, inzonderheid artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, en de bepalingen van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 (PB 2008, L 133, blz. 66, zoals gewijzigd) inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad, inzonderheid artikel 17, lid 1, en artikel 22, lid 1, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een vordering, die door een naar behoren ingevulde wissel wordt bekrachtigd, van een handelaar (kredietgever) tegen een consument (kredietnemer) in het kader van een betalingsbevelprocedure zoals bedoeld in de artikelen 485, lid 2, e.v. Kodeks postępowania cywilnego, in samenhang met artikel 41 van de Ustawa o kredycie konsumenckim van 12 mei 2011 (Dz. U. 2014, volgnr. 1497, geconsolideerde tekst met wijzigingen), krachtens welke de nationale rechter de geldigheid van de verbintenis uit de wissel enkel uit oogpunt van de formele vereisten kan toetsen, zonder dat hij kan treden in de onderliggende rechtsverhouding?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: VenJ en EZ