C-176/22 BK et ZhP

Contentverzamelaar

C-176/22 BK et ZhP

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    28 april 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    14 juni 2022

Trefwoorden : schorsing, prejudiciële vraag, nationale rechter

Onderwerp : Protocol (Nr. 3) betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie

Feiten:

Op 26-02-2021 heeft de Spetsializirana prokuratura (bijzonder parket van het openbaar ministerie, Bulgarije) BK en ZhP bij de verwijzende rechterlijke instantie in staat van beschuldiging gesteld. Beiden zouden als politierechercheurs hebben afgesproken om strafbare feiten in de zin van artikel 301, leden 1 tot en met 3, en artikel 302, punten 1 en 2, van het wetboek van Strafrecht (NK) te plegen, met name om in verband met hun werkzaamheden steekpenningen te eisen en te aanvaarden en zouden zich zodoende schuldig hebben gemaakt aan afpersing met ambtsmisbruik. De verdediging heeft tal van bezwaren aangevoerd. Een bezwaar van de verdediging van BK betreft de juistheid van de wettelijke kwalificatie, door de openbare aanklager, van de vier handelingen van corruptie. De verwijzende rechter heeft de twee personen van wie BK volgens het openbaar ministerie steekpenningen heeft geëist, over de precieze aard van hun relatie met BK en ZhP gehoord. In deze omstandigheden is de verwijzende rechter van oordeel dat het bezwaar van de verdediging van BK voldoende ernstig is en dat het nodig kan zijn om de mogelijkheid van een herkwalificatie van het strafbare feit te overwegen. De verwijzende rechter acht het derhalve noodzakelijk om het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de vraag of artikel 6, leden 3 en 4, van richtlijn 2016/343 op deze herkwalificatie kan worden toegepast.

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter is het duidelijk dat het verzoek om een prejudiciële beslissing onvermijdelijk tot schorsing van de beslissing van de nationale rechter over de prejudiciële vraag leidt. Juist omdat de verwijzende rechter, zonder de uitlegging van het Hof, niet zelf over deze vraag kan beslissen, moet hij zijn beslissing noodzakelijkerwijs uitstellen totdat hij het antwoord van het Hof heeft ontvangen. Aan de andere kant wordt een nationale rechterlijke instantie die zich over een complexe tenlastelegging buigt, vaak geconfronteerd met de noodzaak om handelingen in verband met de procedure te verrichten die ook betrekking hebben op andere vragen dan de prejudiciële vraag. Derhalve rijst de vraag of artikel 23 van het Statuut in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel aldus moet worden uitgelegd dat op grond van deze bepaling de nationale procedure alleen mag worden geschorst voor het deel dat betrekking heeft op de beslissing over de prejudiciële vraag. In bepaalde gevallen zou de nationale procedure wat de overige delen betreft kunnen worden voortgezet en de procedure pas kunnen worden geschorst, om het antwoord van het Hof af te wachten, nadat de relevante handelingen in verband met de procedure zijn verricht. Of moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter verplicht is om de nationale procedure in haar geheel te schorsen zonder na te gaan of de prejudiciële vraag een probleem betreft waarover de beslissing kan worden uitgesteld terwijl ondertussen andere procedurehandelingen, zoals de bewijsverkrijging, worden verricht?

Prejudiciële vraag:

Moet artikel 23 van het Statuut van het Hof aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter die het Hof krachtens artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing heeft verzocht, verplicht is om de behandeling van het hoofdgeding in haar geheel te schorsen of dat het volstaat dat slechts het deel van het hoofdgeding wordt geschorst dat betrekking heeft op de prejudiciële vraag?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: RH (C-8/19), DNA- Serviciul Teritorial Oradea (C-379/19)

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten