C-176/23 Raiffeisen Bank

Contentverzamelaar

C-176/23 Raiffeisen Bank

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    6 juni 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    23 juli 2023

Trefwoorden: kredietovereenkomst met variabele rentevoet, consumentenbescherming tegen oneerlijke contractuele bedingen

Onderwerp:

•            Twaalfde, dertiende en vijftiende overweging en artikel 1, lid 2, artikel 2, eerste alinea, onder b), artikel 6, lid 1, artikel 7, lid 2, en artikel 8 van Richtlijn 93/13 van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

Feiten:

Op 23 maart 2007 hebben partijen een kredietovereenkomst met variabele rentevoet gesloten waarbij verweerster aan verzoeker een bedrag van 15 300 Zwitserse frank (CHF) heeft geleend met een aflossingstermijn van 156 maanden. Volgens die overeenkomst bedroeg de rentevoet bij het sluiten van de overeenkomst 5,9 % per jaar, maar kon verweerster die rentevoet wijzigen afhankelijk van de ontwikkelingen op de financiële markt. Op 10 september 2010 is verzoeker in kennis gesteld van de wijziging van de betrokken kredietovereenkomst. Verweerster heeft verklaard dat de wetgever bepaalde wijzigingen had voorgeschreven voor alle met consumenten gesloten kredietovereenkomsten, met name wat betreft de bedingen inzake de structuur van de variabele rentevoet, die moest worden gekoppeld aan een objectieve index afhankelijk van de valuta van de lening, waarbij een vaste marge voor de kredietinstelling werd opgeteld. Hiertegen heeft verzoeker beroep ingesteld.

Overweging:

Verzoeker betoogt dat de nationale wet bepalingen bevat die erop gericht zijn meer consumentenbescherming te bieden, maar dat deze bepalingen onjuist opgenomen zijn in de kredietovereenkomst. Er is geen rekening gehouden met de feitelijke situatie op het tijdstip van sluiting van de kredietovereenkomst, toen de rentevoet in de overeenkomst reeds was vastgesteld op basis van vermoedelijk oneerlijke bedingen. Verweerster betoogt dat de rechtsgevolgen van de overeenkomst hebben opgehouden te bestaan vanaf het moment van de wetswijziging omdat deze is vervangen door het thans geldende beding waarbij de rentevoet van het krediet is gekoppeld aan een verifieerbare referentie-index.

Volgens de verwijzende rechter heeft het Hof benadrukt dat richtlijn 93/13 restrictief moet worden uitgelegd omdat het een uitzondering vormt op de regeling ter bescherming van consumenten tegen oneerlijke contractuele bedingen. De verwijzende rechter merkt op dat de Roemeense wetgever het noodzakelijk heeft geacht kredietovereenkomsten tussen verkopers en consumenten te regelen, zodra hij had vastgesteld dat de eerdere wetgeving ontoereikend was om consumenten adequaat te beschermen.

De verwijzende rechter twijfelt eraan of de bepalingen van de wetswijziging voldoen aan het vereiste van een vermoeden van evenwicht tussen alle rechten en plichten van de partijen bij bepaalde overeenkomsten. Voorts betwijfelt de verwijzende rechter of de contractuele bedingen in overeenstemming zijn met de bepalingen van de wetswijziging, aangezien in de contractuele bedingen essentiële gegevens en informatie ontbreken aan de hand waarvan verzoeker de draagwijdte van de door hem aangegane verplichtingen had kunnen begrijpen.

Prejudiciële vragen:

1) Moeten de voorschriften van artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, die is omgezet in nationaal recht bij artikel 3, lid 2, van Legea nr. 193/2000, republicată, privind clauzele abuzive în contractele încheiate între profesioniști și consumatori (wet nr. 193/2000, zoals opnieuw bekendgemaakt, betreffende oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen verkopers en consumenten; hierna: „wet nr. 193/2000”),in het licht van met name de twaalfde en dertiende overweging van die richtlijn,maar ook rekening houdend met de artikelen 80 en 81 van de Ordonanța de urgență a Guvernului (OUG) nr. 50/2010 privind contractele de credit pentru consumatori (spoeddecreet nr. 50/2010 betreffende consumentenkredietovereenkomsten; hierna: „OUG nr. 50/2010”), bij toepassing ervan aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat nationale rechters de mogelijkheid hebben om ook het vermoedelijk oneerlijke karakter te onderzoeken van contractuele bedingen in addenda bij kredietovereenkomsten die tussen verkopers en consumenten zijn gesloten vóór de inwerkingtreding van dit spoeddecreet met kracht van wet, te weten krachtens artikel 95 van OUG nr. 50/2010, indien deze uitdrukkelijk zijn aanvaard door de consument, overeenkomstig artikel 40, lid 1, van OUG nr. 50/2010 betreffende consumentenkredietovereenkomsten, of moeten zij worden geacht stilzwijgend van rechtswege te zijn aanvaard, overeenkomstig artikel 40, lid 3, van OUG nr. 50/2010?

2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, druist het dan in tegen [de in de eerste vraag bedoelde mogelijkheid], op basis van de hierboven uiteengezette voorwaarden en in de omstandigheden van het bij de nationale rechter aanhangige geschil, dat nationale rechters oordelen dat de uitdrukkelijke aanvaarding van het addendum dat is opgesteld overeenkomstig artikel 40, lid 1, en krachtens artikel 95 van OUG nr. 50/2010 betreffende consumentenkredietovereenkomsten, automatisch leidt tot de conclusie dat over [dit addendum] is onderhandeld en dat eventuele vermoedens dat de daarin opgenomen bedingen oneerlijk zijn bijgevolg niet mogen worden onderzocht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Banca Transilvania, C-81/19 ;, C-118/17 ; OTP Bank en OTP Faktoring, C-51/17 ; C-186/16 en C-34/13.

Specifiek beleidsterrein: EZK