C-177/14 Regojo Dans

Contentverzamelaar

C-177/14 Regojo Dans

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   25 juni 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   11 juli 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   11 augustus 2014
Trefwoorden: arbeidstijden; deeltijdarbeid; ambtenaren; gelijke behandeling

Onderwerp
Bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 (Raamovereenkomst van het EVV, de UNICE en het CEEP)

Verzoekster María José Regojo Dans werkt vanaf juli 1980 tot en met maart 1996 periodiek als tijdelijk medewerker bij het grondwettelijk gerechtshof en bij de SPA SER. Sinds 1 maart 1996 werkt zij als tijdelijk medewerker bij de SPA RvS (verweerder). In januari 2012 dient zij een verzoek in bij haar werkgever om toekenning van het recht op driejaarlijkse salarisverhogingen voor de diensten die zij sinds 1980 heeft verleend en dat het desbetreffende bedrag over de laatste vier jaar aan haar wordt uitbetaald. Dit verzoek wordt afgewezen. Verzoekster gaat in hoger beroep bij de verwijzende rechter. Zij stelt onder meer dat uit jurisprudentie van het HvJEU blijkt dat RL 1999/70 van toepassing is op arbeidsovereenkomsten en –relaties voor bepaalde tijd met overheidsinstellingen, en dat het non-discriminatiebeginsel niet restrictief mag worden uitgelegd. Aangezien zij een tijdelijk medewerker is in de zin van de RL is de weigering haar de driejaarlijkse salarisverhogingen toe te kennen dan ook onverenigbaar met EURrecht.
Verweerder stelt dat de RL niet van toepassing is op tijdelijk medewerkers omdat er geen beroepsmatige werkzaamheden worden verricht. Hierdoor kunnen de tijdelijk medewerkers ook niet in verband worden gebracht met vergelijkbare werknemers waar clausule 4 van de Raamovereenkomst naar verwijst. Het gaat hier om specifieke (vertrouwens-)functies. De specifieke kenmerken daarvan vormen objectieve redenen waardoor de verschillende behandeling voor tijdelijk medewerkers gerechtvaardigd is.

De verwijzende SPA rechter (Tribunal Supremo) twijfelt of de gestelde eigenschappen van vertrouwen en specifieke advisering onverenigbaar zijn met beroepsmatige werkzaamheden. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:
1) Valt de “tijdelijk medewerker” zoals momenteel omschreven in artikel 12 van wet 7/2007 van 12 april 2007 op het basisstatuut betreffende de ambtenaar, en de “tijdelijk medewerker” zoals eerder omschreven in artikel 20, lid 2, van wet 30/1984 van 2 augustus 1984 op maatregelen voor de herziening van overheidsfuncties, binnen de definitie van “werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” zoals opgenomen in clausule 3, punt 1, van de Raamovereenkomst van het EVV, de UNICE en het CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999?
2) Is het non-discriminatiebeginsel van clausule 4, lid 4, van de genoemde Raamovereenkomst van het EVV, de UNICE en het CEEP van toepassing op deze “tijdelijk medewerker”, in die zin dat de bezoldigingen die gezien het begrip van anciënniteit worden uitbetaald aan ambtenaren in vaste dienst, aan niet nader gespecificeerde arbeidskrachten, aan ambtenaren in tijdelijke dienst en aan werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, ook aan deze “tijdelijk medewerker” moeten worden toegekend en uitbetaald?
3) Is het stelsel van onbelemmerde aanstelling en ontslag, gebaseerd op de gronden van vertrouwen, zoals van toepassing op dergelijke “arbeidskrachten” ingevolge de twee eerdergenoemde Spaanse wetten, verenigbaar met de objectieve gronden die een andere behandeling rechtvaardigen als bedoeld in clausule 4?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-307/05 Del Cerro; C-486/08 Landeskrankenhaus Tirols; C-444/09 en C-456/09 Gavieiro-Iglesias; C-177/10 Rosado Santana
Specifiek beleidsterrein: BZK, mede SZW en VenJ

Gerelateerde documenten