C-177/18

Contentverzamelaar

C-177/18

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    1 mei 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    17 juni 2018

Trefwoorden: discriminatie; arbeidsvoorwaarden; ambtenaren

Onderwerp:
-           VEU artikelen 4(3) 6(1);
-           VWEU artikelen 151 en 153;
-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie artikelen 13, 20, 21 en 35;
-           Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd;
-           Raamovereenkomst van het EVV, de UNICE en het CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, bijlage bij richtlijn 1999/70.

Feiten:

Verzoekster was van 24.11.2005 t/m 15.04.2013 - de datum waarop haar dienstbetrekking werd beëindigd - als ongeschoolde tuinier in tijdelijke dienst bij de gemeente Madrid. Op 20.02.2017 heeft verzoekster de gemeente Madrid verzocht om toekenning van de vergoeding wegens beëindiging van het dienstverband (20 dagen salaris per gewerkt jaar). Bij besluit van 25.04.2017 werd het verzoek afgewezen op grond dat de post van verzoekster een vacante post was die dringend en onmiddellijk moest worden bezet, de dienstbetrekking van verzoekster was beëindigd aangezien haar post door een ambtenaar met een vaste aanstelling werd bezet en er geen sprake was van discriminatie ten opzichte van ambtenaren met een vaste aanstelling, aangezien laatstgenoemden in hun rechtspositie in geen geval in aanmerking kwamen voor een vergoeding wegens beëindiging van hun dienstbetrekking. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. Volgens verzoekster moet beoordeeld worden of de gevolgen van de beëindiging van de dienstbetrekking in strijd zijn met het beginsel van non-discriminatie, waarbij moet worden verduidelijkt of ambtenaren met een vaste aanstelling kunnen worden gelijkgesteld met ambtenaren in tijdelijke dienst. Verzoekster voert aan dat ambtenaren in tijdelijke dienst in permanente behoeften voorzien, en dat bestraffende en doeltreffende maatregelen om tijdelijke dienstverbanden te verhinderen ontbreken. De gemeente Madrid betoogt dat er geen regel bestaat op grond waarvan ambtenaren met een vaste aanstelling recht hebben op een vergoeding wegens beëindiging van hun dienstbetrekking, zodat niet kan worden aangevoerd dat het beginsel van gelijke behandeling en het nondiscriminatiebeginsel zijn geschonden.

Overweging:

In casu bestaat er geen acte clair of acte éclairé en is er bovendien gevaar voor uiteenlopende rechtspraak binnen de Unie, aangezien de Spaanse rechters talrijke beslissingen hebben gegeven over de betaling van een vergoeding na beëindiging van de dienstbetrekking van ambtenaren in tijdelijke dienst en daarbij in soortgelijke of dezelfde situaties tot verschillende conclusies zijn gekomen.

Prejudiciële vragen:

1. Moet clausule 4 van de raamovereenkomst aldus worden uitgelegd dat een situatie zoals in de onderhavige zaak – waarin een ambtenaar in tijdelijke dienst hetzelfde werk verricht als een ambtenaar met een vaste aanstelling (die geen aanspraak kan maken op de vergoeding bij beëindiging van het dienstverband, aangezien de situatie die tot die vergoeding aanleiding geeft in zijn rechtspositie niet voorkomt) – niet onder de in deze clausule beschreven situatie kan vallen?

2. Is het verenigbaar met de raamovereenkomst in bijlage bij richtlijn 1999/70/EG wanneer deze ter bereiking van de doelstellingen ervan – gelet op het recht op gelijke behandeling en het verbod van discriminatie als algemeen beginsel van de Europese Unie dat is neergelegd in een richtlijn, de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 23 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, en als sociale grondrechten in de zin van de artikelen 151 en 153 VWEU – aldus wordt uitgelegd dat het recht op vergoeding van een ambtenaar in tijdelijke dienst kan worden afgeleid, hetzij uit een vergelijking met de tijdelijke werknemer, aangezien zijn status (ambtenaar of werknemer) enkel afhangt van de overheid als werkgever, hetzij uit de rechtstreekse verticale werking die wordt toegekend aan het Europese primaire recht?

3. Wanneer een tijdelijke aanwerving plaatsvindt om in permanente behoeften te voorzien zonder dat er daartoe een objectieve reden bestaat en zonder dat sprake is van spoedeisende en dringende noodzaak, terwijl doeltreffende sancties of beperkingen in het Spaanse nationale recht ontbreken, is het dan, wanneer de werkgever geen vaste dienstbetrekking aanbiedt, verenigbaar met de doelstellingen van richtlijn 1999/70/EG om ter voorkoming van misbruik en teneinde de gevolgen van de schending van het Unierecht te verhelpen een vergoeding vast te stellen die vergelijkbaar is met die voor onrechtmatig ontslag en die dus kan worden beschouwd als een passende, evenredige, doeltreffende en afschrikkende sanctie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Adeneler e.a. C-212/04; de Diego Porras C-596/14; Pérez López C-16/15; Martínez Andrés en Castrejana López C-184/15 en C-197/15.

Specifiek beleidsterrein: SZW; BZK