C-177/22

Contentverzamelaar

C-177/22

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    3 mei 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    19 juni 2022

Trefwoorden : rechterlijke bevoegdheid, personenauto, handelstransactie, koopovereenkomst

Onderwerp :

Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Feiten:

Verzoekster is de levensgezellin van, een autohandelaar en de beheerder van het onlineplatform Europe inmotion. Op de homepage van Europe inmotion wordt verzoekster genoemd als grafisch ontwerper en webdesigner, maar in werkelijkheid is zij voornemens die activiteiten pas in de toekomst in de firma van haar levensgezel te gaan uitoefenen. Verzoekster wilde een nieuwe auto aanschaffen en vroeg aan haar levensgezel om voor haar uit te kijken naar een geschikt exemplaar. Zoekend op internet kwam deze een door verweerster aangeboden tweedehands Maserati tegen. Verzoekster ging akkoord met de aankoop en haar levensgezel zou alle nodige stappen ondernemen. Verzoekster vordert van verweerster, uit hoofde van aan haar toekomende rechten op garantie en schadeloosstelling en vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt om gebreken van het voertuig ten te verhelpen. Volgens haar was de auto niet verkeersveilig, met name omdat de remblokken en remschijven zowel voor als achter waren versleten en er door steenslag een barst direct in het gezichtsveld van de voorruit was ontstaan. De uitsluiting van garantie tegenover verzoekster als consument was niet geoorloofd. Verzoekster baseerde de bevoegdheid van het Bezirksgericht Salzburg op artikel 17 van de EEX-verordening. Zij voert aan dat zij een consument is en dat verweerster haar beroepsmatige of commerciële activiteiten ook in Oostenrijk uitoefent. Van een „handelstransactie” was geen sprake, integendeel, de koopovereenkomst was gesloten met verzoekster − die werkzaam was als grafisch ontwerper en webdesigner − als particulier en consument. Verweerster heeft een exceptie van onbevoegdheid van de aangezochte rechter opgeworpen, daar volgens haar sprake was van een handelstransactie.

Overweging:

De rechter in eerste aanleg heeft niet alleen een uitgebreide bewijsprocedure gevoerd betreffende de bevoegdheid, maar ook betreffende de wederzijdse stellingen van partijen in het hoofdgeding. Daarbij is verzoeksters hoedanigheid van consument niet alleen van belang voor de internationale bevoegdheid van de aangezochte rechter, maar ook voor de gegrondheid van de vordering in verband met de overeengekomen uitsluiting van garantie. Het gaat dus om een „dubbel relevant feit”, hoewel het begrip consument in de EEX-verordening niet geheel overeenstemt met dat in het nationale recht. Verzoekster heeft gesteld de koopovereenkomst van de auto te hebben gesloten als grafisch ontwerper en webdesigner in loondienst, en dus als particulier. Volgens de vaststellingen in eerste aanleg was het onduidelijk welke activiteit verzoekster daadwerkelijk uitoefende op het tijdstip van de sluiting van de koopovereenkomst en onmiddellijk daarna, aangezien het beroep van grafisch ontwerper en webdesigner in beginsel ook als zelfstandige kan worden uitgeoefend. Derhalve rijst voor de verwijzende rechter de vraag of reeds dit non liquet, alsmede het feit dat zij zich niet nader heeft uitgelaten over het voorgenomen gebruik van de auto, in het nadeel werkt van verzoekster. Indien men echter, zoals de rechter in eerste aanleg, zou willen aannemen dat verzoekster in feite geen ondernemer is en de personenauto dus ook alleen voor privégebruik bestemd was, moet worden nagegaan of dit objectieve omstandigheden waren die ook voor de wederpartij kenbaar waren. In dit verband doet in het bijzonder de inhoud van de gesloten koopovereenkomst ter zake, omdat verzoekster daarin als „firma” wordt aangeduid en er onder het kopje „bijzondere afspraken” sprake is van een handelstransactie. Voor de verwijzende rechter rijst derhalve de vraag of en onder welke voorwaarden een dergelijke door de verkoper voor-geformuleerde overeenkomst de koper de hoedanigheid van consument kan ontnemen.

Prejudiciële vragen:

1. Is het voor de beoordeling van de hoedanigheid van verzoekster als consument in de zin van de artikelen 17 en 18 van verordening (EU) nr. 1215/2012 van belang,

a) of verzoekster de door haar in de procedure aangegeven werkzaamheid als grafisch ontwerper en webdesigner ten tijde van de sluiting van de koopovereenkomst en onmiddellijk daarna uitsluitend in loondienst of in ieder geval gedeeltelijk ook freelance heeft uitgeoefend en

b) met welk doel verzoekster het voertuig heeft aangeschaft, dat wil zeggen alleen voor eigen gebruik of ook in verband met een bestaande of toekomstige beroeps- of bedrijfsactiviteit?

2. Kan verzoekster zich niet meer beroepen op de hoedanigheid van consument, enkel omdat zij de personenauto in augustus 2019 heeft doorverkocht, en maakt het uit of daarbij winst is gemaakt?

3. Moet de hoedanigheid van consument van verzoekster worden ontkend om het enkele feit dat zij een door verweerster voorgeformuleerde koopovereenkomst heeft ondertekend waarin de koper als „firma” is aangeduid en waarin onder het in kleinere letters geschreven kopje „Bijzondere afspraken” is vermeld:

„handelstransactie/geen terugname, geen garantie/levering enkel na ontvangst van het geld”, zonder daartegen bezwaar te maken en zonder te verwijzen naar het feit dat zij een consument was?

4. Moet verzoekster de verantwoordelijkheid op zich nemen voor een gedraging van haar levensgezel, die bij het regelen van de koop als autohandelaar is opgetreden, waaruit verweerster had kunnen afleiden dat verzoekster een ondernemer was?

5. Werkt het voor de beoordeling van de hoedanigheid van consument in het nadeel van verzoekster wanneer de rechter in eerste aanleg niet heeft kunnen vaststellen waarom in de schriftelijke koopovereenkomst wat betreft de aanduiding van de koper is afgeweken van het voorafgaande aanbod van de levensgezel van verzoekster en wat hierover tussen hem en een verkoopmedewerker van verweerster telefonisch is besproken?

6. Is het voor verzoeksters hoedanigheid van consument van belang wanneer haar levensgezel enkele weken na de inontvangstneming van het voertuig telefonisch bij verweerster heeft geïnformeerd of het mogelijk was de btw op de factuur te vermelden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-375/13), (C-208/18), (C-464/14)

Specifiek beleidsterrein: JenV, EZK