C-178/15 Sobczyszyn

Contentverzamelaar

C-178/15 Sobczyszyn

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   11 juni 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   28 juni 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   28 juli 2015
Trefwoorden: arbeid/sociale zekerheid; jaarlijkse vakantie met behoud van loon

Onderwerp
Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd

Verzoekster Alicja Sobczyszyn werkt sinds 2008 als onderwijzeres op de basisschool te Rzeplin (verweerster). Op basis van haar dienstjaren heeft zij in 2011 recht op 35 dagen ontspanningsverlof. Tussen 28-03 en 18-11-2011 is zij om medische redenen niet in staat te werken. In april 2012 vraagt verzoekster aan haar werkgever haar het uitstaande verlof over 2011 dat zij door haar ziekte/herstel niet had kunnen opnemen, toe te kennen, maar dat wordt geweigerd omdat er voor 2011 een vakantieplanning was opgesteld waarbij het toen aan verzoekster toekomende verlof door het ‘verlof tot herstel’ zou zijn ‘geabsorbeerd’.

De verwijzende POL rechter (arrondissementsRb Breslau) heeft advies van het HvJEU nodig om het vraagstuk van ‘absorberen van ontspanningsverlof’ te kunnen oplossen. Het ‘Handvest voor het onderwijzend personeel’ regelt de juridische aard van het ‘verlof tot herstel van de gezondheid’. De wetgever heeft in de regeling het begrip „verlof” gebruikt, dat in het arbeidsrecht een periode aanduidt waarin de werknemer met een bepaald doel rechtens van de verplichting tot het verrichten van de arbeidsprestatie wordt vrijgesteld. Volgens de jurisprudentie van de POL HR is het verlof tot herstel van de gezondheid een variant van het arbeidsverlof, die qua structuur en doel het meeste lijkt op het ontspanningsverlof, zodat deze beide typen verlof niet gelijktijdig kunnen worden opgenomen (de ‘absorbering’). De POL HR heeft er ook (in februari 2012) op gewezen, dat het bij het verlof tot herstel van de gezondheid niet gaat om een algemene uitkering waar alle werknemers recht op hebben, maar om voorrecht, waarop een bepaalde beroepsgroep (in onderhavig geval die van de leraren) recht heeft wanneer is voldaan aan strikte criteria. In die periode behoudt de betreffende onderwijswerknemer zijn loon en toeslagen. Om te kunnen vaststellen of uit de jurisprudentie van de POL HR strijd volgt met RL 2003/88 legt hij de volgende vraag voor aan het HvJEU:
“Dient artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, volgens hetwelk de lidstaten de nodige maatregelen treffen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie, aldus te worden uitgelegd, dat een leraar die verlof tot herstel van de gezondheid, waarin voor hem is voorzien bij de wet van 26 januari 1982 houdende het Handvest voor het onderwijzend personeel (Karta Nauczyziela) (Dz. U. 2014, nr. 191 en 1198), heeft opgenomen, in het jaar waarin hij het verlof tot herstel van de gezondheid heeft opgenomen ook een recht op ontspanningsverlof op grond van de algemene arbeidsrechtelijke bepalingen verkrijgt?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-342/01 Merino Gómez; C-519/03 CIE/LUX; C-131/04 en C-257/04 Robinson Steele e.a.; C-116/06 Kiiski; C-277/08 Vicente Pereda
Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten