C-178/21 en C-240/21 Volkswagen e.a.

Contentverzamelaar

C-178/21 en C-240/21 Volkswagen e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     10 juni 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     27 juli 2021

Trefwoorden : manipulatie-instrumenten; motorvoertuigen; emissies;

Onderwerp :

-           Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn);

-           Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie;

Feiten:

De feiten en omstandigheden in de zaken C-178/21 en C-240/21 zijn vergelijkbaar en de prejudiciële vragen zijn identiek. Verzoekers kochten elk een door verweerster in het verkeer gebracht voertuig met een dieselmotor. Elk voertuig was met een zogenoemd “thermovenster” uitgerust. Met een thermovenster wordt een bepaald temperatuurbereik bedoeld, waarbinnen de uitlaatgasrecirculatie wordt gereduceerd, wat leidt tot een hogere uitstoot van verontreinigende stoffen dan bij een uitlaatgasrecirculatie die niet wordt gereduceerd. Verzoekers zijn van mening dat hun voertuigen zijn uitgerust met een verboden manipulatie-instrument als bedoeld in artikel 3.10 jo artikel 5(2) van verordening 715/2007. Daardoor zijn zij met opzet en in strijd met de goede zeden misleid en hebben zij schade geleden. Zij vorderen daarom schadevergoeding, in enkele gevallen eventueel met aftrek van een vergoeding voor het gebruik van het voertuig, waarvan het bedrag concreet wordt vermeld dan wel door verweerster nader moet worden gespecificeerd of waarvan de berekeningsmethode eerst nog door de verwijzende rechter moet worden vastgesteld. Verweerster concludeert tot afwijzing van de vorderingen, aangezien de EU-typegoedkeuring in de weg staat aan de kwalificatie van het thermovenster als manipulatie-instrument. Hierbij gaat het niet om een manipulatie-instrument, omdat het thermovenster op de testbank en in het wegverkeer op dezelfde wijze functioneert. Zelfs bij temperaturen van -10 °C en lager is het uitlaatgasrecirculatiesysteem nog actief. Bovendien is het thermovenster in ieder geval overeenkomstig artikel 5(2)a) van verordening 715/2007 toegestaan omdat het noodzakelijk is ter bescherming van de motor. Subsidiair voert verweerster aan dat zij een aanvaardbare opvatting van de wetgeving is gevolgd en daarom niet in strijd met de goede zeden heeft gehandeld

Overweging:

De verwijzende rechter wijst er op dat de eerste 4 prejudiciële vragen nagenoeg letterlijk overeenstemmen met de vragen in de zaken C-100/21 en C-178/21. Met betrekking tot de vijfde en zesde vraag wordt opgemerkt dat, wanneer de vijfde vraag bevestigend wordt beantwoord, in een specifiek geval enkel met het gebruiksvoordeel rekening zou moeten worden gehouden voor zover een verzoeker zijn gebruiksvoordeel op zijn aanspraak in mindering brengt en alleen de resterende vergoeding vordert. Tevens stelt de verwijzende rechter een voeging voor met zaak C-440/20 en zaak C-276/20.

Prejudiciële vragen C-178/21 en C-240/21:

1) Hebben artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46/EG, juncto artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 ook ten doel de belangen van individuele kopers van motorvoertuigen te beschermen? Zo ja:

2) Behoort daartoe ook het belang van een individuele koper van een voertuig dat hij geen voertuig koopt dat niet in overeenstemming is met de vereisten van het Unierecht, in het bijzonder een voertuig dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument als bedoeld in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007? Ongeacht de beantwoording van de eerste en tweede prejudiciële vraag:

3) Is het onverenigbaar met Unierecht dat een koper, die ongewild een voertuig heeft gekocht dat door de fabrikant met een in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 bedoeld verboden manipulatie-instrument in het verkeer is gebracht, jegens de fabrikant civielrechtelijke aanspraken op schadevergoeding wegens onrechtmatige daad, in het bijzonder ook een aanspraak op terugbetaling van de voor het voertuig betaalde aankoopprijs tegen gelijktijdige afgifte en eigendomsoverdracht van het voertuig, enkel geldend kan maken in het uitzonderingsgeval dat de fabrikant met opzet en in strijd met de goede zeden heeft gehandeld? Zo ja:

4) Vereist het Unierecht dat bij elk geval van verwijtbaar (nalatig of opzettelijk) handelen door de fabrikant van het voertuig met betrekking tot het in het verkeer brengen van een voertuig dat is uitgerust met een in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 bedoeld verboden manipulatie-instrument, vaststaat dat de koper van het voertuig jegens de fabrikant een civielrechtelijke aanspraak op schadevergoeding heeft wegens onrechtmatige daad? Ongeacht de beantwoording van de eerste tot en met vierde prejudiciële vraag:

5) Is het onverenigbaar met Unierecht dat volgens nationaal recht de koper van het voertuig een gebruiksvoordeel voor het werkelijke gebruik van het voertuig moet laten verrekenen, wanneer hij bij wege van een vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad van de fabrikant, tegen gelijktijdige afgifte en eigendomsoverdracht van het voertuig, de terugbetaling verlangt van de aankoopprijs van een voertuig dat met een in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 bedoeld verboden manipulatie-instrument in het verkeer is gebracht? VOLKSWAGEN E.A. 3 Zo nee:

6) Is het onverenigbaar met Unierecht dat dit gebruiksvoordeel wordt berekend op basis van de totale aankoopprijs, zonder aftrek van de waardevermindering van het voertuig als gevolg van de uitrusting met een verboden manipulatie-instrument en/of gelet op feit dat de koper het gebruik van een voertuig dat niet in overeenstemming met het Unierecht is niet heeft gewild? Ongeacht de beantwoording van de eerste tot en met zesde prejudiciële vraag:

7) Is § 348, lid 3, punt 2, ZPO [Zivilprozessordnung (wetboek van burgerlijke rechtsvordering)], voor zover deze bepaling ook betrekking heeft op verwijzingsbeslissingen als bedoeld in artikel 267, tweede alinea, VWEU, onverenigbaar met de verwijzingsbevoegdheid waarover nationale rechterlijke instanties beschikken op grond van artikel 267, tweede alinea, VWEU, en moet die bepaling dus met betrekking tot het geven van verwijzingsbeslissingen buiten toepassing worden gelaten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: IenW;