C-178/23 ERB New Europe Funding II

Contentverzamelaar

C-178/23 ERB New Europe Funding II

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    6 juni 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    23 juli 2023

Trefwoorden: oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, doeltreffendheidsbeginsel

Onderwerp:  Artikel 6, lid 1, artikel 7, lid 1, en de drieëntwintigste overweging van richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

Feiten:

Op 10 mei 2018 heeft consument YI, met woonplaats in Roemenië, tegen ERB New Europe Funding II, een in Nederland gevestigd incassobureau, een civiele vordering ingesteld strekkende tot vaststelling van het oneerlijke karakter van de bedingen in een kredietovereenkomst die in wezen betrekking hadden op de provisies in verband daarmee en op de mogelijkheid voor de bank die het krediet had verstrekt, om eenzijdig de rentevoet te wijzigen. De vordering van de consument is toegewezen, hierin is bepaald dat de betwiste bedingen in de overeenkomst oneerlijk waren en is ERB New Europe Funding II veroordeeld tot terugbetaling aan de consument van de op basis van die bedingen betaalde bedragen. Hiertegen heeft ERB hoger beroep ingesteld.

Overweging:

De verwijzende rechter merkt op dat in casu gaat om het doeltreffendheidsbeginsel dat voortvloeit uit artikel 6, lid 1, en uit artikel 7, lid 1, van de richtlijn 93/13. Dit beginsel houdt in dat dat de uitoefening van de door het Unierecht aan consumenten verleende rechten in theorie en in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk mag worden gemaakt door de nationale procesregels. Volgens de rechtspraak van het Hof biedt het doeltreffendheidsbeginsel consumenten bescherming tegen oneerlijke bedingen en zijn de nationale rechters verplicht om ambtshalve te toetsen of bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers oneerlijk zijn.

Prejudiciële vragen:

Houdt de toepassing van de bepalingen van artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13, in het licht van met name de drieëntwintigste overweging van deze richtlijn en van het doeltreffendheidsbeginsel, in dat deze bepalingen aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet uitsluiten dat twijfels over het oneerlijke karakter van bedingen in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument door een nationale rechter kunnen worden beoordeeld, ook wanneer die twijfels eerder door een andere nationale rechter zijn beoordeeld in het kader van een gerechtelijke procedure in eerste aanleg die is ingeleid door de consument die niet aanwezig was bij de betreffende terechtzitting en niet behoorlijk is bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat, en die twijfels zijn afgewezen bij een rechterlijke beslissing waartegen de consument niet is opgekomen – welke beslissing derhalve volgens het nationale procesrecht gezag van gewijsde (res judicata) heeft gekregen – indien het op basis van de bijzonderheden van het geding redelijkerwijs aannemelijk is dat die consument heeft afgezien van het instellen van een rechtsmiddel in het kader van de bovengenoemde procedure in eerste aanleg omdat hij over beperkte kennis of informatie beschikte?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-49/14, Finanmadrid.

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten