C-180/17 X et Y
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 02 juni 2017 Schriftelijke opmerkingen: 19 juli 2017 Trefwoorden: afwijzing asiel; verwijdering; schorsende werking hoger beroep Onderwerp: - EVRM artikelen 3 (verbod foltering) en 13 (doeltreffende voorziening in rechte); - Handvest grondrechten artikelen 4 (verbod foltering); 18 (recht op asiel); 19.2 (bescherming bij verwijdering); 47 (doeltreffende voorziening in rechte); 52 (reikwijdte gewaarborgde rechten); - Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Pb 2008 L 348); - Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming (herschikking) (PB 2013, L 180). Verzoekers hebben de Russische nationaliteit. Zij hebben asiel aangevraagd op grond van hun homoseksuele gerichtheid en vrees voor vervolging. Hun relatie en samenwonen in Moskou en de problemen die zij daarbij hebben ondervonden wordt door verweerder StasVenJ niet in twijfel getrokken maar verweerder ziet daarin (pesterijen, huurproblemen als gevolg waarvan zij hun appartement moesten verlaten) geen relatie met de homoseksuele gerichtheid en noch grond voor vervolging uit het Vluchtelingenverdrag. Beide verzoekers hebben een verwijderingsbesluit van 11-11-2016 ontvangen. Verzoekers beroepen zijn door de RbDH op 15-12-2016 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is hoger beroep ingesteld bij de RvS en tevens een verzoek tot voorlopige voorziening ter voorkoming van uitzetting. De voorzieningenrechter heeft hierop 11-01-2017 gunstig beschikt. Evenals in zaak C-175/17 ligt in deze zaak bij de verwijzende NL RvS (voorzieningenrechter) de vraag voor naar schorsende werking van de hoger beroepprocedure in asielzaken. In het nationaal bestuursprocesrecht is het wel mogelijk de voorzieningenrechter van de Afdeling te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen hangende de bodemprocedure in hoger beroep. Hoewel het staande praktijk is dat geen uitzetting plaatsvindt tot de zaak is beslist is het besluit daarover echter geen automatisme (alleen na verzoek en na individuele toetsing). In casu heeft de verwijzende rechter gunstig beschikt. Ter motivering heeft hij verwezen naar een eerdere uitspraak (20-12-2016) waarin hij is ingegaan op de gevolgen van het arrest van het EHRM van 05-07-2016 (hoger beroep is geen effectief rechtsmiddel zoals vereist in EVRM artikel 13, wel de beroepsprocedure bij de Rb) en om te voorkomen dat verzoekers zouden worden uitgezet voordat het HvJEU uitspraak heeft gedaan. In de uitspraak van 20-12-2016 heeft hij tevens aangegeven dat het de rechtsvormende taak van de Afdeling te buiten gaat in afwijking van de door de nationale wetgever gemaakte keuze automatisch schorsende werking in asielzaken toe te kennen. Hij heeft in de EVRM-uitspraak wel aanleiding gezien zijn schorsingspraktijk zoveel mogelijk met die uitspraak in lijn te brengen, maar de voorziening wordt in beginsel niet getroffen als op voorhand aannemelijk is dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure zal worden bevestigd (bijvoorbeeld wanneer een vreemdeling afkomstig is uit een volgens RL 2013/32 ‘veilig land’). Dat zou betekenen dat het nationale recht en de EVRM-artikelen 3 en 13 niet uitsluiten dat een vreemdeling uit NL wordt verwijderd voordat in hoger beroep op zijn verzoek om internationale bescherming is beslist. Hij vraagt dan ook een uitspraak aan het HvJEU of het EUrecht dwingt tot automatisch schorsende werking van de hoger beroepprocedure. Zijn vragen luiden als volgt: 1. Moet artikel 13 van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; de Terugkeerrichtlijn), gelezen in samenhang met artikelen 4, 18, 19, tweede lid, en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het Unierecht ertoe dwingt dat een rechtsmiddel van hoger beroep, indien nationaal recht daarin voorziet in procedures tegen een besluit waarin een terugkeerbesluit in de zin van artikel 3, vierde lid, van Richtlijn 2008/115/EG is vervat, automatisch schorsende werking heeft wanneer de derdelander stelt dat de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit leidt tot een ernstig risico op schending van het beginsel van non-refoulement? Met andere woorden, dient in een dergelijk geval uitzetting van de betrokken derdelander achterwege te blijven gedurende de termijn voor het instellen van hoger beroep, of als hoger beroep is ingesteld, tot op dat hoger beroep is beslist, zonder dat de betrokken derdelander daartoe een afzonderlijk verzoek hoeft in te dienen? 2. Moet artikel 46 van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming (herschikking) (PB 2013, L 180), gelezen in samenhang met artikelen 4, 18, 19, tweede lid, en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het Unierecht ertoe dwingt dat een rechtsmiddel van hoger beroep, indien nationaal recht daarin voorziet in procedures over de afwijzing van een verzoek om toekenning van internationale bescherming, automatisch schorsende werking heeft? Met andere woorden, dient in een dergelijk geval uitzetting van een verzoeker achterwege te blijven gedurende de termijn voor het instellen van hoger beroep, of als hoger beroep is ingesteld, tot op dat hoger beroep is beslist; zonder dat die verzoeker daartoe een afzonderlijk verzoek hoeft in te dienen? 3. Is het voor het bestaan van automatisch schorsende werking als voormeld nog relevant of het verzoek om internationale bescherming, dat aanleiding was voor de procedures van beroep en vervolgens hoger beroep, is afgewezen op een van de gronden zoals genoemd in artikel 46, zesde lid, van Richtlijn 2013/32/EU? Of geldt het vereiste voor alle categorieën van asielbesluiten, zoals genoemd in die Richtlijn? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: EHRM 05-07-2016 A M vs NL; Specifiek beleidsterrein: VenJ/DMB