C-182/15 Petruhhin

Contentverzamelaar

C-182/15 Petruhhin

Prejudiciële hofzaak

 

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossiers van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   12 juni 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   29 juni 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   29 juli 2015
Trefwoorden: uitlevering; gelijke behandeling (nationaliteit); handvest grondrechten

Onderwerp
- Verdrag tussen de Republiek Letland en de Russische Federatie betreffende de rechtshulp en de rechtsbetrekkingen op het gebied van civiel recht, familierecht en strafrecht;
- Europees Verdrag betreffende uitlevering van 1957 van de Raad van Europa;
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 19, lid 2;
- VWEU artikel 18 (gelijke behandeling) en 21 (verblijfsrecht)

Verzoeker Aleksei Petruhhin is onderdaan van EST. Hij wordt op 30-09-2014 in LET aangehouden op grond van een Interpol-signalering en in voorlopige hechtenis gesteld. Op 21-10-2014 ontvangt het LET OM een verzoek van RUS om uitlevering van Petruhhin. Tegen hem is door RUS OM in februari 2009 een vrijheidsstraf geëist wegens grootschalige handel in verdovende middelen. Volgens het RUS Sr kan dit bestraft worden met een vrijheidsstraf van 8 – 20 jaar. Op 07-11-2014 beslist de LAT PG om het verzoek van RUS te honoreren. Op 04-12-2014 stelt verzoeker beroep in tegen die beslissing. Hij stelt dat hij als onderdaan van EST op grond van het Verdrag betreffende de rechtshulp en de rechtsbetrekkingen tussen de LIT, EST en LET, hij in LET dezelfde rechten geniet als onderdanen van LET en de LET Staat bijgevolg gehouden is hem te beschermen tegen een ongerechtvaardigde uitlevering. In afwachting van een beslissing over zijn beroep is verzoeker voorlopig op vrije voeten gesteld.

De verwijzende rechter (LET Hooggerechtshof) is van oordeel dat het VWEU aldus moet worden uitgelegd dat bij uitlevering van een EUR onderdaan aan een niet-EULS, aan die onderdaan hetzelfde beschermingsniveau moet worden geboden als aan onderdanen van de betrokken LS. In het internationale Verdrag tussen LET en RUS is bepaald dat LET geen onderdanen uitlevert aan RUS. Er is echter geen regel die belemmert dat een EST onderdaan wordt uitgeleverd. Er is geen uitleveringsverdrag van de EU met RUS. Dit betekent dat de bescherming door de staten van hun respectieve onderdanen tegen de uitlevering aan niet-EULS, enkel van toepassing is op het grondgebied van de betrokken staat. Maar dat levert, gezien verzoekers nationaliteit, strijd op met het beginsel van burgerschap van de EU.
Om deze spagaat te kunnen beëindigen legt hij de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1) Moeten de artikelen 18, eerste alinea, en 21, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat bij uitlevering, op grond van een tussen een lidstaat en een derde land gesloten uitleveringsverdrag, van een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie aan een land dat geen lid is van de Europese Unie, hetzelfde beschermingsniveau moet worden geboden als aan een onderdaan van de betrokken lidstaat?
2) Moet in dergelijke omstandigheden de rechterlijke instantie van de lidstaat die om uitlevering is verzocht de uitleveringsvoorwaarden toepassen die gelden in de lidstaat van de Europese Unie waarvan de uit te leveren persoon onderdaan is of waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft?
3) Indien de uitlevering moet plaatsvinden zonder dat er rekening wordt gehouden met het specifieke beschermingsniveau waarin is voorzien voor de onderdanen van de staat die om uitlevering is verzocht, moet de lidstaat die om uitlevering is verzocht dan nagaan of is voldaan aan de bij artikel 19 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geboden waarborgen, te weten dat niemand mag worden uitgeleverd aan een staat waarin een ernstig risico bestaat dat hij aan de doodstraf, aan folteringen of aan andere onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen wordt onderworpen? Kan dergelijke beoordeling worden beperkt tot de vaststelling dat de staat die om uitlevering verzoekt, partij is bij het Verdrag tegen foltering of moet de feitelijke situatie worden nagegaan, rekening houdende met de evaluatie van die staat door de instanties van de Raad van Europa?

Specifiek beleidsterrein: VenJ en BZ/DJZ/IR

Gerelateerde documenten