C-184/22 en C-185/22 KfH Kuratorium fur Dialyse und Nierentransplantation e.a.   

Contentverzamelaar

C-184/22 en C-185/22 KfH Kuratorium fur Dialyse und Nierentransplantation e.a.   

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    20 mei 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    6 juli 2022

Trefwoorden: arbeidstijden, discriminatie, gelijke behandeling

Onderwerp:

-           Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep

-           Richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid

Feiten:

Verweerder is een aanbieder van ambulante dialysezorg, die op verschillende locaties in heel Duitsland actief is en die zowel medisch als niet-medisch personeel in dienst heeft. De algemene collectieve arbeidsovereenkomst (MTV) is van toepassing op alle locaties van verweerder. Verzoeksters arbeidsovereenkomst verwijst naar de MTV. Verzoekster is op de locatie B. voor verweerder werkzaam als verpleegkundige in deeltijd die 40 % van de normale wekelijkse arbeidstijd van een voltijdwerker werkzaam is. Verzoeksters arbeidstijdrekening vertoonde eind maart 2018 een positief saldo van 129 uur en 24 minuten. Hierbij gaat het om uren die zij buiten de in de arbeidsovereenkomst afgesproken arbeidstijd heeft gewerkt. Verweerder heeft verzoekster voor deze uren geen toeslag voor overuren noch heeft hij een met de toeslag overeenstemmend tegoed opgenomen in verzoeksters arbeidstijdrekening. Verzoekster is van mening dat verweerder haar als deeltijdwerker op onrechtmatige wijze heeft benadeeld ten opzichte van voltijdwerkers, doordat hij geen toeslag voor overuren heeft betaald en heeft verzuimd om een overeenkomstig tegoed in haar arbeidstijdrekening op te nemen. Tegelijkertijd is zij als deeltijdwerker indirect benadeeld op grond van haar geslacht, omdat verweerder hoofdzakelijk vrouwen in deeltijd in dienst heeft.

Overweging:

Beoordeeld moet worden of er sprake is van een indirecte discriminatie op grond van geslacht in de zin van artikel 157 VWEU, artikel 2, lid 1, onder b), en artikel 4, eerste volzin, van richtlijn 2006/54/EG, of de overeenkomstige nationale bepalingen. De verwijzende rechter neigt naar de opvatting dat gelet op het arrest (C-399/92) in een situatie als die in het hoofdgeding geen sprake is van een verschil in behandeling tussen voltijd en deeltijdwerkers, voor zover § 10, punt 7, tweede volzin, MTV bepaalt dat loontoeslagen voor overuren enkel worden betaald wanneer de bij collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde normale arbeidsduur van voltijdwerkers wordt overschreden, maar niet wanneer de individuele arbeidstijd van een mannelijke/vrouwelijke werknemer wordt overschreden. Voor het geval dat de eerste vraag door het Hof bevestigend wordt beantwoord, hangt de beslissing op verzoeksters beroep tot Revision af van de vraag of het verschil in behandeling aanzienlijk meer vrouwen dan mannen raakt. Derhalve moet worden onderzocht aan de hand van welke criteria dit per geval moet worden beoordeeld. Indien het Hof de eerste vraag bevestigend beantwoordt en op de tweede vraag antwoordt dat § 10, punt 7, tweede volzin, MTV leidt tot een verschil in behandeling ter zake van de beloning, die aanmerkelijk meer vrouwen dan mannen treft, rijst de vraag of dit verschil in behandeling gerechtvaardigd is. Met betrekking tot de vierde vraag is het met name de vraag of ook dienaangaande cruciale richtsnoeren voor de beantwoording ervan kunnen worden afgeleid uit de in punt 9 aangehaalde arresten van het Hof in de zaken (C-399/92 e.a), (C-285/02), (C-300/06), dan wel of voor clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst andere – en zo ja, welke – vereisten gelden. Indien het Hof de vierde vraag bevestigend beantwoordt, dan zou de beslissing van de verwijzende rechter afhangen van de vraag of clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 97/81, aldus moet worden uitgelegd dat er sprake kan zijn van een objectieve/gegronde reden wanneer de partijen bij een collectieve arbeidsovereenkomst met een regeling als bedoeld in de vierde vraag enerzijds beogen de werkgever ervan te weerhouden overuren op te leggen en werknemers die meer uren werken dan is overeengekomen, daarvoor te belonen met een toeslag voor overuren, maar anderzijds ook tot doel hebben te voorkomen dat voltijdwerkers minder gunstig worden behandeld dan deeltijdwerkers, en daarom bepalen dat toeslagen slechts worden betaald voor overuren die buiten de arbeidstijd per kalendermaand van een voltijdwerker zijn gepresteerd.

Prejudiciële vragen:

1. Moeten artikel 157 VWEU alsmede artikel 2, lid 1, onder b), en artikel 4, eerste volzin, van richtlijn 2006/54/EG aldus worden uitgelegd dat een nationale regeling in een collectieve arbeidsovereenkomst, volgens welke toeslagen voor overuren alleen worden betaald voor werkuren die buiten de normale arbeidstijd van een voltijdwerker worden gepresteerd, een verschil in behandeling tussen voltijdwerkers en deeltijdwerkers inhoudt?

2. Indien het Hof de eerste vraag bevestigend beantwoordt:

a) Moeten artikel 157 VWEU alsmede artikel 2, lid 1, onder b), en artikel 4, eerste volzin, van richtlijn 2006/54/EG aldus worden uitgelegd dat in een dergelijk geval voor de vaststelling dat het verschil in behandeling aanzienlijk meer vrouwen dan mannen betreft, niet volstaat dat er aanmerkelijk meer vrouwelijke dan mannelijke deeltijdwerkers zijn, maar bovendien vereist is dat er onder de voltijdwerkers aanzienlijk meer mannen zijn of een aanzienlijk groter percentage ervan mannen zijn?

b) Of volgt ook voor artikel 157 VWEU en richtlijn 2006/54/EG iets anders uit de overwegingen van het Hof van Justitie in de punten 25-36 van het arrest van 26 januari 2021[,Szpital Kliniczny im. dra J. Babińskiego Samodzielny Publiczny Zakład Opieki Zdrowotnej w Krakowie, C-16/19, EU:C:2021:64,] volgens welke ook een verschil in behandeling binnen een groep personen met een handicap onder het begrip „discriminatie” van artikel 2 van richtlijn 2000/78/EG kan vallen?

3. Voor het geval dat het Hof van Justitie de eerste vraag bevestigend beantwoordt en de vragen 2a) en 2b) aldus beantwoordt dat in een zaak als in het hoofdgeding zou kunnen worden vastgesteld dat het verschil in behandeling op het gebied van beloning aanzienlijk meer vrouwen dan mannen betreft: moeten artikel 157 VWEU alsmede artikel 2, lid 1, onder b), en artikel 4, eerste volzin, van richtlijn 2006/54/EG aldus worden uitgelegd dat er sprake kan zijn van een legitiem doel wanneer de partijen bij een collectieve arbeidsovereenkomst met een regeling – als die bedoeld in de eerste vraag – enerzijds weliswaar beogen de werkgever ervan te weerhouden om de werknemers te verplichten overuren te presteren en hen te belonen met een toeslag voor overuren wanneer zij meer uren presteren dan is overeengekomen, maar anderzijds ook tot doel hebben te voorkomen dat voltijdwerkers minder gunstig worden behandeld dan deeltijdwerkers, en daarom bepalen dat toeslagen alleen verschuldigd zijn voor overuren die buiten de arbeidstijd per kalendermaand van een voltijdwerker worden gepresteerd?

4. Moet clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 97/81/EG, aldus worden uitgelegd dat een nationale regeling in een collectieve arbeidsovereenkomst, volgens welke toeslagen voor overuren alleen worden betaald voor werkuren die buiten de normale arbeidstijd van een voltijdwerker worden gepresteerd, een  verschil in behandeling tussen voltijdwerkers en deeltijdwerkers inhoudt?

5. Voor het geval dat het Hof van Justitie de vierde vraag bevestigend beantwoordt: moet clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 97/81/EG, aldus worden uitgelegd dat er sprake kan zijn van een objectieve reden wanneer de partijen bij een collectieve arbeidsovereenkomst met een regeling – als die bedoeld in de vierde vraag – enerzijds weliswaar beogen de werkgever ervan te weerhouden om de werknemers te verplichten overuren te presteren en hen te belonen met een toeslag voor overuren wanneer zij meer uren presteren dan is overeengekomen, maar anderzijds ook tot doel hebben te voorkomen dat voltijdwerkers minder gunstig worden behandeld dan deeltijdwerkers, en daarom bepalen dat toeslagen alleen verschuldigd zijn voor overuren die buiten de arbeidstijd per kalendermaand van een voltijdwerker worden gepresteerd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-399/92 e.a), (C-285/02), (C-300/06)

Specifiek beleidsterrein: SZW