C-185/17

Contentverzamelaar

C-185/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   12 juni 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   29 juli 2017

Trefwoorden: douane-indeling (gasolie); gecombineerde nomenclatuur (GN)

Onderwerp: - Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (Pb 1987, L 256, blz. 1);
- Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (Pb 1992, L 302, blz. 1);
- Toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Unie (Pb 2011, C 137, blz. 1)

Verzoekster is geadresseerde van een tanklading ‘gasolie 10 ppm, behandeld met waterstof’ die op 10-08-2015 per tanker in de haven van Varna/BUL is gearriveerd en bij de douaneAut (verweerster) is aangegeven. Op dezelfde dag vindt uitslag tot verbruik plaats en opname van de goederen in de schorsingsregeling voor accijnsbetaling aangetekend, waarbij op het formulier de goederen worden omschreven als ‘gasolie 10 ppm voor arctische klimaatzones, met een zwavelgehalte tot en met 0,0001 %, behandeld met waterstof, klasse 4 van norm EN 590, 1236742 kg gewicht onder vacuum, 1235100 kg gewicht onder lucht, 1517660 liter, dichtheid bij 15 graden Celsius 816,1, in 24 tankwagons, overeenkomstig bijgevoegde omschrijving’ en ingedeeld in tariefcode 2710194390. Verweerster heeft een monster genomen voor analyse en (definitieve) indeling. Op basis van het verslag van het laboratorium heeft verweerster op 14-09-2015 het product als ‘halfzware olie’ aangemerkt in de zin van hoofdstuk 27, aantekening 2, onder c) van de GN (kerosine).

Verzoekster heeft op 20-10-2015 aangegeven dat een deel van de olie inmiddels als dieselmotorbrandstof was uitgeslagen tot verbruik. Verweerster wijzigt op 03-11-2015 de GN-code waardoor voor verzoekster een douaneschuld ontstaat. Verweerster legt verzoekster bij besluit van 18-02-2016 daarvoor een boete op. Verzoekster start dan een procedure waarbij de rechter een scheikundig deskundigenbericht beveelt om uit te zoeken of het monster beantwoordt aan de definitie van ‘kerosine’. Op grond van dit deskundigenonderzoek stelt de Rb vast dat het monster geen ‘kerosine’ betreft maar beantwoordt aan de definitie van brandstof bestemd voor gebruik in arctische klimaatzones of onder barre winterse omstandigheden van klasse 4 (enz). Het boetebesluit wordt vernietigd. Verweerster gaat in cassatie bij de verwijzende rechter.

Bij de verwijzende BUL rechter (hoogste bestuursrechter) heeft verzoekster erop gewezen de motorbrandstof aan de hand van destillatiekenmerken moet worden ingedeeld voor de tariefbehandeling. Er kunnen weliswaar wijzigingen worden aangebracht in de klasse waarin de brandstof wordt ingedeeld, maar dat kan geen invloed hebben op de tariefindeling. De verwijzende rechter twijfelt of de in de GN en de GN-toelichtingen gereguleerde onderzoeksmethoden met het oog op de tariefindeling, begripsmatig voldoende precies en betrouwbaar zijn. Het komt hem voor dat een nadere uitleg van het EUrecht nodig is waar het gaat om de toepassing van de aantekening bij norm EN 590 die luidt: „Het is mogelijk de definitie van gasolie in de zin van het gemeenschappelijk douanetarief niet toe te passen op klassen die bestemd zijn om te worden gebruikt in arctische klimaatzones of onder barre winterse omstandigheden”. Gelet op de formulering ‘het is mogelijk’ is er volgens de verwijzende rechter geen verplichting maar een keuzemogelijkheid. Hij egt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Betekent de regel in de toelichting bij tabel 3 van norm EN 590 (thans EN 590:2014), die bepaalt dat “[h]et [...] mogelijk [is] de definitie van gasolie in de zin van het gemeenschappelijk douanetarief niet toe te passen op de klassen die bestemd zijn voor gebruik in arctische klimaatzones of onder barre winterse omstandigheden”, dat het mogelijk is om bij de bepaling van de tariefindeling van deze soort motorbrandstof de algemene voorschriften in aanvullende aantekening 2 bij hoofdstuk 27, onder d) en e), van de gecombineerde nomenclatuur niet toe te passen?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord en de goederen waar de douaneschuld betrekking op heeft, beantwoorden aan de definitie van “dieselmotorbrandstof bestemd voor gebruik in arctische klimaatzones of onder barre winterse omstandigheden” van norm EN 590, moeten deze dan worden ingedeeld onder tariefpost 2710 19 43 van de gecombineerde nomenclatuur voor “gasolie”, of zijn de algemene voorschriften in aanvullende aantekening 2 bij hoofdstuk 27, onder d) en e), van de gecombineerde nomenclatuur van toepassing?

3. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, volgens welke criteria moet dan worden beoordeeld wanneer de definitie van gasolie in de zin van het gemeenschappelijk douanetarief van de Europese Unie moet worden toegepast en wanneer voor de tariefindeling van de goederen de door norm EN 590 opgelegde vereisten en onderzoeksmethoden in acht moeten worden genomen?

4. Volstaan de in aanvullende aantekening 2 bij hoofdstuk 27, onder d) en e), van de gecombineerde nomenclatuur genoemde methoden en indicatoren om een product volledig en nauwkeurig als “gasolie” te kunnen identificeren, of moeten alle chemische indicatoren die voor het product kenmerkend zijn, bij het onderzoek worden betrokken?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: FIN