C-186/17 Flightright

Contentverzamelaar

C-186/17 Flightright

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   05 juni 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   22 juli 2017

Trefwoorden: luchtvaartpassagiers; compensatieregeling luchtreizigers

Onderwerp: verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (Pb L 46, blz. 1).

Verzoekster eist als gesubrogeerde compensatie van € 600 op grond van Vo. 261/2004. De twee cedenten hebben via touroperator Elumbus een reis geboekt van Berlijn – Madrid – San Jose – San Salvador. Op het ticket staat voor de hele reis Air Berlin als transporteur vermeld. Het deel Berlijn – Madrid wordt door verweerster Iberia uitgevoerd. De vlucht loopt 59 minuten vertraging op waardoor de aansluitende vlucht naar San Jose gemist wordt. De totale vertraging bij aankomst is 49 uur. In eerste aanleg is de vordering ongegrond verklaard omdat verweerster alleen de eerste vlucht heeft uitgevoerd en niet betrokken is geweest bij de (overige) boekingen. Gezien de geringe vertraging is er geen recht op compensatie in de zin van artikel 7 van Vo. 261/2004. Verzoekster gaat in hoger beroep bij de verwijzende rechter.

De verwijzende DUI rechter (Landgericht Berlin) vraagt zich af of compensatie mogelijk is op grond van artikel 7.1 c van de Vo. Het HvJEU heeft als vaste rechtspraak dat een vertraging vergelijkbaar is met annulering in de zin van artikel 7.1 zodat ook voor dergelijke vertragingen een compensatie in de zin van artikel 5.1 c jo. artikel 7.1 kan worden geëist wanneer de vertraging op de eindbestemming drie uur of meer bedraagt. Dit geldt ook wanneer een relatief geringe vertraging tot gevolg heeft dat de aansluitende vlucht wordt gemist en de passagier daardoor een grote vertraging aan het eind van de reis oploopt. Voor de forfaitaire compensatie is dan enkel de vertraging van belang die wordt vastgesteld ten opzichte van het geplande tijdstip van aankomst op de eindbestemming. In zaak C-11/11 ging het om door één en dezelfde maatschappij uitgevoerde vluchten. De rechter vraagt zich, gezien het verschil met onderhavige zaak, af of die rechtspraak ook hier toepasselijk is. Hij wijst op overeenkomsten met de eerder door het Bundesgerichtshof bij het HvJEU ingediende zaak C-112/17 die echter kort na voorlegging door schikking van partijen is ingetrokken. Zijn vraag aanhet HvJEU luidt als volgt:

“Kan er ook een recht op compensatie in de zin van artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 bestaan wanneer een luchtreiziger wegens een relatief geringe vertraging bij aankomst een rechtstreeks aansluitende vlucht niet haalt en dit tot een vertraging van drie uur of meer op de eindbestemming leidt, waarbij die vluchten echter door verschillende luchtvaartmaatschappijen werden uitgevoerd en de boeking werd verricht door een touroperator die de volledige vliegreis via een andere luchtvaartmaatschappij had geboekt?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-402/07 Sturgeon; C-581/10 Nelson; C-11/11 Folkerts;

Specifiek beleidsterrein: IenM, EZ