C-186/24 Auto1 European Cars
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 8 mei 2024 Schriftelijke opmerkingen: 24 juni 2024
Trefwoorden: Insolventieprocedure; vestigingsplaats
Onderwerp: Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures: artikel 7 en artikel 31, lid 1.
Feiten:
Verzoekende partij is ‘Dr. Metzler’, een insolventiefunctionaris in een insolventieprocedure tegen de schuldenaar in casu. Verwerende partij is ‘Auto1 European Cars B.V.’ (hierna: Auto1), een handelaar in tweedehands auto’s in Europa. De schuldenaar had een auto aan Auto1 verkocht. Dr. Metzler heeft betaling ten behoeve van de failliete boedel gevorderd omdat de koopovereenkomst van de auto ná de opening van de insolventieprocedure van de schuldenaar was gesloten. Hierdoor was het voertuig ten tijde van de opening van de procedure eigendom van de schuldenaar. Auto1 betwist deze stelling, vanwege het feit dat het bedrijf ingeschreven staat in Nederland en niet in Oostenrijk, waar de overdracht van het voertuig heeft plaatsgevonden bij een bijkantoor van het bedrijf.
Overweging:
De zaak gaat over de uitleg van artikel 31, lid 1, van verordening 2015/848. Dit artikel ziet op de uitvoering van een verbintenis die is onderworpen aan in een andere lidstaat geopende insolventieprocedure. Dit artikel beschermt, onder specifieke omstandigheden, de goede trouw van de schuldenaar. Het is de vraag of dit artikel ook verwijst naar een verbintenis die de derde-schuldenaar heeft uitgevoerd, terwijl diegene niet op de hoogte was van de opening van een insolventieprocedure. Als dit wel het geval is, dan twijfelt de verwijzende rechter tevens over de plaats van de uitvoering van de verbintenis. Dit kan de overschrijving van het bedrag zijn, maar het is niet zeker of dit ook het geval is wanneer de in een lidstaat gevestigde derde-schuldenaar een bijkantoor elders heeft die de rechtshandeling afwikkelt.
Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 31, lid 1, van verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (hierna: „insolventieverordening 2015”) aldus worden uitgelegd dat onder ten voordele van de schuldenaar uitgevoerde verbintenissen die hadden moeten worden uitgevoerd voor de insolventiefunctionaris van de insolventieprocedure, in de zin van die bepaling ook verbintenissen worden verstaan die voortvloeien uit een rechtshandeling die de schuldenaar pas na de opening van de insolventieprocedure en de overdracht van de bevoegdheden aan de insolventiefunctionaris heeft verricht?
Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:
2. Moet artikel 31, lid 1, van verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures aldus worden uitgelegd dat de plaats van uitvoering in de zin van die bepaling de plaats is waar de betaling door de derde wordt uitgevoerd door overschrijving van een rekening aldaar, ook indien de derde niet in die lidstaat, maar in een andere lidstaat is gevestigd en de rechtshandeling en de verbintenis door de schuldenaar wederom niet aldaar zijn uitgevoerd, maar via een bijkantoor van de derde in een andere lidstaat, te weten in de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-251/12
Specifiek beleidsterrein: JenV