C-187/14 DSV Road

Contentverzamelaar

C-187/14 DSV Road

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   6 juni 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   23 juni 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   23 juli 2014
Trefwoorden: douanewetboek; btw

Onderwerp
- Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (Pb L 302, blz. 1),
- Verordening (EG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (Pb L 253, blz. 1;
- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Verzoekster is een DEN transport- en logistiekbedrijf en erkend als toegelaten afzender in de zin van de uitvoeringsverordening. Zij kan dus een vereenvoudigde procedure voor de zending van goederen onder de douaneregeling ‘extern communautair douanevervoer’ toepassen. Zij voert in 2007 en 2008 uit ZWE elektronische goederen in (transport en douaneformaliteiten), past hier niet de vereenvoudigde procedure toe maar de standaardprocedure met vrijgave van de goederen door de douaneautoriteiten bij de douanedienst van vertrek.
De betreffende goederen zijn ingevoerd vanuit NOO; opdrachtgever Sony heeft de goederen verkocht aan Elkjøp Grossist AS, NOO, het distributiecentrum van het Elkjøp-concern. De goederen zijn bestemd voor het ZWE bedrijf Elgiganten. Dit bedrijf is in DEN niet als btw-plichtig geregistreerd. Bij binnenkomst in DEN worden de goederen opgeslagen in het entrepot van DHL in de vrijhaven Kopenhagen. Bij vertrek van de goederen (augustus 2007) uit DEN worden de goederen door de DEN douane niet fysiek gecontroleerd, maar vrijgegeven voor afhandeling bij het douanekantoor van bestemming (Jönköping, de stukgoederenterminal van verzoekster). Daar weigert Elgiganten de zending in ontvangst te nemen (reden onbekend) en de goederen gaan terug naar de vrijhaven Kopenhagen. Hier worden ze zonder enige vervulling van formaliteiten weer opgeslagen. In september volgt een nieuwe poging (met nieuwe begeleidingsdocumenten).
De belastingdienst legt door deze handelwijze ook voor het eerste transport douanerechten en btw op. Het geschil gaat dan ook over de vraag hoe bewezen kan worden dat het om dezelfde goederen gaat. (In april 2008 herhaalt zich deze gang van zaken nog een keer). Het MinFIN stelt dat DSV gehouden is btw te voldoen op grond van de bepaling dat degene die goederen, die op het [EU]-grondgebied niet in het vrije verkeer zijn, in het DEN douanegebied invoert of laat invoeren, douanerechten en heffingen over deze goederen verschuldigd is. Hetzelfde geldt voor de vervoerder of eigenaar van vervoermiddelen waarin niet-ingeklaarde goederen of voorwaardelijk van douanerechten en belasting vrijgestelde goederen worden vervoerd alsook degene die de controle heeft over een dergelijk vervoermiddel.
Verzoekster beroept zich op de uitspraak van het HvJEU in haar eerdere zaakC-234/09 maar verweerder is het daar niet mee eens; ook al wordt aangenomen dat het in beide zendingen om dezelfde goederen gaat, zijn de omstandigheden van de eerdere zaak niet vergelijkbaar. In onderhavige zaak zou het niet gaan om een situatie waarin de eerste van de twee regelingen douanevervoer abusievelijk is opgestart.

Om uitspraak te kunnen doen heeft de verwijzende DEN rechter (Østre Landsret) meer uitleg nodig over de artikelen 203 en 204 douanewetboek. Hij stelt de volgende vragen:
1. Moet artikel 203, lid 1, van het douanewetboek aldus worden uitgelegd dat sprake is van onttrekking aan het douanetoezicht in een situatie als in het hoofdgeding wanneer wordt aangenomen dat a) elk van de twee in 2007 respectievelijk 2008 opgestarte regelingen douanevervoer dezelfde goederen betrof of b) niet kan worden aangetoond dat het om dezelfde goederen ging?
2. Moet artikel 204 van het douanewetboek aldus worden uitgelegd dat de douaneschuld ontstaat in een situatie als in het hoofdgeding wanneer wordt aangenomen dat a) elk van de twee in 2007 respectievelijk 2008 opgestarte regelingen douanevervoer dezelfde goederen betrof of b) niet kan worden aangetoond dat het om dezelfde goederen ging?
3. Moet artikel 859 van de uitvoeringsverordening aldus worden uitgelegd dat in de omstandigheden van het hoofdgeding de verplichtingen niet zijn nagekomen zonder werkelijke gevolgen voor de juiste werking van de douaneregeling, indien wordt aangenomen dat a) elk van de twee in 2007 respectievelijk 2008 opgestarte regelingen douanevervoer dezelfde goederen betrof of b) niet kan worden aangetoond dat het om dezelfde goederen ging?
4. Kan de eerste lidstaat van invoer van de goederen de door de lidstaat aangewezen belastingplichtige aftrek van btw bij invoer krachtens artikel 168, sub e, van de btw-richtlijn weigeren, wanneer de btw bij invoer wordt opgelegd aan een vervoerder van de betrokken goederen die niet de invoerder en eigenaar van de goederen is, maar de goederen alleen heeft vervoerd en belast was met de douaneformaliteiten voor de zendingen als deel van zijn transportdienst, die aan btw is onderworpen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-234/09 DSV Road
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten